Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  de gedichten  
 
 
   

BERICHT IN HET REDERIJKERS WEEKBLAD, NUMMER 5 VAN 1866

Enkhuizen, 25 Januarij 1866. - Gisteren gaf de Rederijkerskamer S.J. van den Bergh, onder de zinspreuk: Vooruitgang is ons doel" eene voorstelling uitsluitend voor de weezen van alle gezindten en de verpleegden in het Diaconie-Armenhuis. Ongeveer 100 genoodigden waren opgekomen en deze werden onthaald op chocolade en koek. Eenige dagen voor de vergadering was den president f 25,- ter hand gesteld , door iemand die als gever onbekend wenscht te blijven. Deze gelden moesten dienen om de kamer te gemoet te komen in de te maken kosten. Nadat de president de vergadering had geopend, bracht hij een welverdiende hulde aan den edelen gever, die door zijne gift niet alleen toonde de werkzaamheden der kamer op prijs te stellen, maar tevens een blijk gaf, hoe zijn hart klopt voor ongelukkigen en hulpbehoevenden. De twee eerste nommers van het programma (zie no. 3. van dit weekblad) werden afgespeeld, waarna de heer H. Bevoort het volgende voordroeg.

     
Wij hebben op der vad'ren deugd gewezen;
Hun trouw, hun heldenmoed,
Zijn voor ons oog aanschouwlijk weêr verrezen,
En die herin'ring is ons zoet.
Ontvlamm' het uwe ziel, o ouderlooze weezen!
Gij kind'ren van de vaderstad !
Zoo was het voorgeslacht voor dezen,
Zoo was 't vertrouwen dat het op Gods bijstand had.

En gij ? verlaten stondt ge in 't leven,
Uw oud'ren legden 't hoofd ter neêr,
Maar hooger liefde heeft vergoeding u gegeven,
En nu - gij hebt geen klagen meer.
O, wat u immer in dat leven mocht belagen,
Wat leed, wat ramp u treff',
Schik uwen mond slechts tot eerbiedig vragen,
En dat uw blik omhoog zich heff'.

Vertrouwt op God, der vad'ren deugd voor oogen,
Waardeer het wat zijn liefde u geeft,
En, elken dag de knie voor Hem gebogen
Voor Hem die in den hemel leeft.
Ja, grootsche roeping is dit leven,
Het voorgeslacht is voorgegaan,
Poog gij, Enkhuizens kroost, die vad'ren na te streven.
En eervol wordt uw levensbaan.

En gij, o ouderen van dagen!
Wat vreugd dat op uw pelgrimstocht,
Zoo menig uur als dit, dat uwe oogen zagen.
Uw avondstond verheld'ren mocht.
o Neem bij uwe rust en vrede
Aan 't einde van uw' levensbaan,
Neem er de zoete troost van die verzek'ring mede
Nooit zal de trouw, de deugd van Neêrland ondergaan.

Nog spiegelt ge u in uwe grijze dagen
Aan 't edel roemrijk voorgeslacht,
Gij weet, als eens uw stof ten grave wordt gedragen,
Wat stille rust uw hulsel wacht!
Ja, 't nageslacht zal voor die ruste waken,
En ieder liefdeblijk uw' ouderdom betoond,
U dankbaar en gelukkig maken
Zoo lang er leven in u woont.

Dank, dank zij allen die van hun belang doen blijken,
Vooruitgang is ons doel!
Om ons met nut, met wijsheid te verrijken,
Ziedaar ons reinst, ons schoonst gevoel.
O, moge dat gevoel nog menig boezem wekken,
't Zal tot Enkhuizens roem verstrekken,
Ons steun', de maatschappij en Gode bovenal,
Zoo bloei de kamer, die onze eere wezen zal!

   
Voor men „de twee huisknechts" voordroeg vroeg de President van 't collegie regenten van 't Geref. weeshuis 't woord. ZED. bedankte ook uit naam van HH. regenten van 't R.C. weeshuis, de kamer voor het blijk van belangstelling in het lot der weezen en voor het genoegen heden avond ouderloozen kinderen aangedaan. Een „leve de Rederijkers!! bloei de kamer S.J. v.d. Bergh!!" weerklonk na zijne dankbetuiging door de zaal. De President van 't collegie regenten van 't Diakonie Armenhuis betuigde toen ook, in dichtmaat, zijnen dank aan de werkende leden der Rederijkerskamer. Nadat het laatste nommer van 't programma was afgespeeld sprak de secretaris nog een kort woord, waarna allen hoogst voldaan huiswaarts keerden. Lang zal deze avond in herinnering blijven: bij de weeskinderen en verpleegden om het genoegen en het genotene; bij de werkende leden door het gedane; maar bovenal bij hem, die de kamer zoo belangeloos steunde in haar werk, die zich zoo menschlievend en weldoend ook nu weder heeft betoond. De dank door den president uitgesproken, worde hier openlijk herhaald.

C.F.F.

Dit stukje is geschreven door Cornelis F. Fogteloo, hij was secretaris van de rederijkerskamer S.J. van den Berg en correspondent van het Rederijkers Weekblad.