Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  broeders in de kunst  
 
 
   

Drie besprekingen van het werk van Oudkerk Pool. Het gaat over zijn bundels Vaderlandsche Zangen (de dichter moet nog wat oefenen), De Mensch gelukkig door het Geloof (met eenig genoegen gelezen) en Nederland in 1572 (was beter onuitgegeven gebleven)

De eerste bespreking komt uit:

Boekzaal der Geleerde Wereld, 2-maandelijks tijdschrift, jaargang 1832.

Vaderlandsche Zangen, den Verdedigers van het Vaderland opgedragen, door S. P. OUDKERK POOL. Te Amsterdam bij Gebroeders van Arum, 1832. IV en 54 Bladz. In gr. 8vo. De prijs is f 1:25.

De Heer POOL geeft hiermede zijne eerste lettervruchten en biedt ze met gepaste bescheidenheid aan. Het zijn acht dichtstukjes, alle ten doel hebbende den roem ende eer van Nederland en deszelfs helden. Het gevoel, zegt hij, gaf mij den toon, het gevoel bezielde mij bij de voordragt, en dat gevoel hope ik in dezelve te hebben overgebragt.
De inhoud is:
"Nederland in 1830. (Fragment.) J.C.J. Van Speijk. Uitboezeming bij het vernemen der tijding van het voorwaarts rukken onzer troepen in Belgiê. Aan onze dapperen, bij het verlaten van ons grondgebied. De tiendaagsche Veldtocht. Bij de terugkomst onzer troepen op Nederlandschen bodem. Aan Z. M. den Koning, op zijn geboortedag, den 24 Augustus 1831, door liefhebbers bij die gelegenheid gezongen. Aan mijn Vaderland.
De zedigheid des makers ontwapent de kritiek en doet de feilen ligt verschoonen, en dat te eerder, daar hier ook onderscheidene aangename bewijzen voorkomen van des jeugdigen Dichters goeden aanleg en warme vaderlandsliefde. Terwijl wij gaarne het getuigenis geven, dat deze eerstelingen met een aantal andere vaderlandsche dichtstukjes van onzen in deze zoo vruchtbaren tijd, wel kunnen wedijveren, moedigen wij den Dichter aan om zich verder te oefenen en vooral met verder gevorderde Dichters te raadplegen, voor dat hij weder aan uitgeven denkt.

Een tweede bespreking uit:

Vaderlandsche Letteroefeningen, tijdschrift voor kritiek. Jaargang 1833.

De Mensch gelukkig door het Geloof. En andere Dichtstukken. Door S. P. 0UDKERK P00L. Te Enkhuizen, bij J. over de Linden. 1832. In gr. 8vo. 76 Bl. f 1:50.

Deze bundel bevat het uitgebreide dichtstuk: De Mensch gelukkig door het Geloof, en voorts de kleinere stukjes: Geloof, Hoop en Liefde; aan Elvire; aan eene Star (Ode); de Bezongene; de Avond, de Dood en de Christen; het Gebed (Dithyrambe); Rampen, en Wederzien. Taal en versificatie zijn niet overal even gekuischt. Gedurig ontmoeten wij het rijm van ei op ij; telkens hindert ons de onbegrijpelijke verwaarloozing van de smelting der doffe e in den volgenden klinker, b.v. bl. 13, met vernieuwde aakligheid. Op dezelfde bladzijde mishaagt ons het ijzeren paleis (des doods) , beschut door breede grachten van bloed en tranen, en op bl. 14 lazen wij liever, in plaats van: Die op dat fondament zijn troon gevestigd heeft, Die op dien grondslag zijnen troon gevestigd heeft. Bl. 33 vinden wij: Dáár (in den hemel) loont u 't eeuwig eikenloof. Eikenloof is de burgerkroon; hier is het de kroon des geloofs; dus beter, in navolging der Bijbelschrijvers: Dáár loont u 't eeuwig palmenloof. Deze en andere vlekken en vlekjes nemen echter niet weg, dat er in dezen bundel hier en daar gloed en verheffing is, dat de inhoud den mensch en Christen niet alleen, maar ook op sommige plaatsen den Dichter eere doet, en wij dus de verzameling, over het geheel, met eenig genoegen hebben gelezen.

En als laatste de slechtste:

Vaderlandsche Letteroefeningen - Boekbeschouwing voor 1836.

Nederland in 1572. (Losse Fragmenten) door S. P. OUDKERK POOL. Te Enkhuizen, bij J. over de Linden. In 8vo. VIII en 62 bl. f 1-:

Sedert de zoogenaamde romantische poëzij in de mode gekomen is, schijnt het, of sommige dichters en verzenmakers zich niet meer over eenheid en zamenhang in de voortbrengselen hunner al te vruchtbare pen bekommeren. Onder onze nog eenigzins jeugdige dichters zijn zelfs eenigen, wier naam niet geheel zonder regt vermaardheid verwierf, van dat gebrek niet vrij: wat wonder, zoo lieden van minder talent, na de gegevene voorbeelden, zich gelijke, ja nog meerdere vrijheid veroorloven? Zoo deed ook de Heer Oudkerk Pool met zijne ongemeen losse fragmenten, waarin hier en daar wel vonken van dichtvuur te bespeuren zijn, doch die over het geheel, naar ons gevoel, beter onuitgegeven gebleven waren. Indien nu dat ordeloos dichtwerk door stijl, taal en versbouw zich onderscheidde, dan zou het te dien opzigte nog lof verdienen; maar ook daarin komt de Schrijver aanmerkelijk te kort. Bl. 1 lezen wij: Ook Egmond! Hoorne! ook die eedle helden vielen, met verwaarloozing der smelting; eene fout, die meermalen begaan is. Bl. 2, den laatsten regel, vinden wij het aanvangen, in plaats van het ontwerpen van een plan. Op bl. 3 hindert ons eene, hier niets uitdrukkende, herhaling van het koppelwoord en, aan het begin van vele regels. Bl. 7 wordt er gesproken van Spanjes rijkskroon te staven: maar wat is toch eene gestaafde Kroon? Aan geheel ondichterlijke uitdrukkingen ontbreekt het ook niet, b.v. bl. 27. Broeder Piet bragt hem die tijding. Bl. 28: En was dit wel vreemd te vinden? Zonderling is de vraag bl. 45: Zal ik verder u verhalen, wat gebeurd is na dien stond? Neen! zouden wij gezegd hebben, zwijg er slechts van! Evenwel de Dichter verhaalt tot op bl. 47. Dan vraagt bij weder: En moet ik nu nog verhalen, wat na jaren is geschied? Doch dit laat hij aan een' ander over. Na nog een woordje tot lof van onzen Koning gezegd te hebben, eindigt de Schrijver zijn eigenlijk werk, waarachter nog eenige aanteekeningen volgen. Een slotzang tot lof onzer voorvaderen, waarin de tachtigjarige oorlog met Spanje kortelijk wordt geschetst, is niet beter, doch ook niet minder, dan het voorafgaande. Ziedaar, waarde lezer, wat gij in dit dichtwerkje vinden kunt!