Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  mengelwerk  
 
 
 
 

Het uitreiken eener vlag

Bij het vertrek der haringbuizen van Enkhuizen

 
door

Zenobie van Lennep

 

Den een-en-dertigsten Mei 1848, des avonds, was in den Doelen te Enkhuizen alles tot eene feestelijke ontvangst ingerigt. De zaal en daaraan grenzende ruime kolfbaan waren smaakvol versierd, en in den tuin vonkelden eene menigte lampions door het groenend loof der boomen.
Langs dezen uitlokkenden toegang naderde eene talrijke schaar, bijeen gekomen ter bijwoning der plegtige viering eener voorvaderlijke instelling, de overgave eener vlag, door het genootschap Oeconomia Enchusana, aan de bestuurders en deelhebbers eener oude en thans vernieuwde haringreederij, die men, om gegronde redenen, gevreesd had te zullen zien vervallen en te niet gaan, maar die, dank zij de vereenigde pogingen van verscheidene der meest achtenswaardige ingezetenen dezer voormaals zoo welvarende en bloeijende stad, in stand had mogen blijven.

De buis Enkhuizens Hoop, lang en spoedig bevaren, en nu naar eisch volkomen hersteld, opnieuw betimmerd, geschilderd en opgetuigd, lag zeilreê, en het tijdstip was gekomen, dat de Reeders van het vernieuwde vaartuig volgens oud gebruik, als een bewijs van belangstelling en erkentenis, het welgekozen en voor den nationale zin zoo streelend eereblijk uit handen van de commissarissen des Genootschaps zouden ontvangen.
Weldra verschenen dan ook, in de eerste plaats, de leden van het Genootschap met hunne dames vrienden en bekenden; terwijl ook de leden van onderscheidene andere hier gevestigde Vereenigen, ter opluistering van het gezelschap, uitgenodigd waren, om de plegtigheid bij te wonen; en eindelijk kwamen de Reeders, vergezeld van de stuurlieden der buizen met hunne gezellen.

In vrolijke stemming kozen alle aanwezigen de hun meest welgevallige plaatsen. Met bevalligen zwier en vriendelijke deftigheid namen de meer bejaarde dames en huismoeders de voor haar bestemde zetels in; terwijl de jonge meisjes elkander lagchend ontmoetten en met even zachte als ongedwongen manieren elkander minzaam de hand reikten en te zamen nederzaten.
De heeren verzorgden hunne dames, of wandelden de tuin door, zwierven door de zaal, zochten hunne kennissen op en gingen het gezelschap rond. De meesten rigtten hunne schreden naar dat gedeelte der zaal, waar vlag in volle breedte voor aller oogen uigespreid hing, Neêrlands geliefde kleuren vertoonde, en op de witte baan versierd met het wapen der stad Enkhuizen: de maagd, dragende het schild met drie gekroonde gouden haringen op een lazuren veld; en dit alles omtogen van sierlijk lofwerk, waar doorheen zich de spreuk van het Genootschap kronkelde, de treffend vrome woorden: "werkt en bidt," en waarboven het opschrift Oeconomia Enchusana prijkt.

De maagd zag er wel wat treurig en verbleekt uit; doch voorwaar, des te getrouwer was hare teekening. Geen wonder, dat weemoet haar uit de oogen straalt: het vergelijken van het voorheen en thans moet haar den boezem grieven. Te regt weent de stedemaagd, en wel mag men het haar vergeven, dat haar gelaat eene bezorgde en smartelijke uitdrukking heeft.
Nogtans, op dit feest verlangde men dien trek van jammer en leed weggevaagd te zien. Blijde hoop op den gelukkigen uitslag der oudste en voornaamste nering van de stad moest haar in dit uur het voorhoofd verhelderen; want het ogenblik was dáár, dat wederom de kleine weluitgeruste haringvloot vol moed en verwachting van wal zou steken, om de vaderlandsche kusten te verwisselen tegen woester zee en dieper gronden: en de opregte bede rees uit aller hart, dat dit klein getal schepen een grooten zeeschat mogt aanbrengen, opdat de ondernemingszucht meer en meer opgewekt worde en met elk jaar zich nieuwe uitzigten openen mogten nop het herstel van Enkhuizen's welvaart.
Daarom vergden wij der maagd een glimlach af en wenschten haar hoop en vertrouwen in de toekomst toe. Mogt eenmaal de zon des voospoeds de onheilspellende, zwarte wolken, die haren gezigteinder benevelen, verdrijven! Aan eene bekwame hand en vlugge teekenpen werd op dien avond, al schertsend, de taak opgedragen eene nieuwe schets te leveren van haar eeuwenheugend aangezigt. Zeer waarschijnlijk zal deze kortswijl zonder gevolg blijven; doch wij deelen haar mede, om door eenen enkelen trek de stemming van het gezelschap af te malen.

Treffend was de eendragt, de orde en vooral de vriendschappelijke toon, welke in deze buitengewoon talrijke vergadering heerschte. Algemeen is men hier goedwillig en inschikkelijk jegens elkander. In deze uitgebreide, doch stille en in jammerlijk verval zijnde stad is het leven kleinsteedsch geworden en het gezellig verkeer zeer beperkt. Echter, niettegenstaande men hier zoo digt bij elkander leeft, wordt men niet te zeer door het toezigt zijner medemenschen gedrukt: men blijft vrij en gevoelt zich vrij.
's Werelds drijven in eene kleine stad of in een' beperkte kring al te opmerkzaam na te gaan, mat doorgaans den geest af; want het doordenken en overwegen van zulk een leven, vol ijdelen lediggang en doelloos jagen naar vermaak, biedt geen bevredigend voedsel aan het verstand; en zoo het ons al niet droomerig en lusteloos maakt, brengt het ons, ondanks onszelve, in eene hekelachtige stemming, die nergens toe dienstig is dan om ons te verbitteren, en waardoor men het bij de menschen zeer ligt verkerft.

Het is bijna een tot een spreekwoord geworden, dat eene kleine stad het brandpunt van alle oudwijvige nieuwsgierigheid en achterklep, van alle mogelijke valsche en kwaadaardige babbelarij is en dat alle daden des levens er met angstige jagenden naijver bespied, nagespoord en begluurd worden.
Doch op de samenleving te Enkhuizen kan men niets van dat alles toepassen, en geene onaangename indrukken verstoren hier de goede luim. Het verdient integedeel wel als een lofwaardige bijzonderheid waargenomen en opgeteekend te worden, dat hier, meer dan elders, eene zekere eendragtige gezindheid aangekweekt en gehandhaafd wordt.
Men leeft hier zeer gelukkig, mits men de kunst versta om wel te leven. Onbetwiste onafhankelijk mag men hier genieten; maar men moet zich buigen voor de schepter der welvoegelijkheid. Zij zwaaide ook de staf bij de zamenkomst, die wij beschrijven.

De vergadering was inmiddels voltallig geworden. Nu rees een der Commissarissen van het Genootschap Oeconomia Euchusana op, en rigtte het woord tot de eigenaren van den vernieuwden zeebodem.
Hartelijk betuigde hij, in naam des Genootschaps, de hooge belangstelling en vooral den warmen dank, dien de stad gevoelde schuldig te zijn aan de edelmoedige burgers, die zich vereenigd hadden ter behoudenis dezer buis, en hij wenschte hun toe, dat de vreugde, die zij in dat uur gevoelden, mogt verdubbeld worden door eene gelukkige uitkomst, wanneer, na een' voorspoedigen togt op de onafzienbare wateren, hunne schepen welbeladen huiswaarts keerden.
Een der Reeders trad voor, sprak uit aller naam eenige korte doch klemhoudende woorden van opregte dankbetuiging voor dit aanmoedigend eereblijk, en daarna zich wendende tot de ouden, ervaren stuurman des buis, bragt hij hem met den hartelijksten ernst onder het oog, hoe groot de verantwoordelijkheid was, die op hem rustte.

Boeijend was de aanblik van dien grijzen zeevaarder, Teerhuis geheeten. Zijn gang, houding en uiterlijk leverden een volkomen toonbeeld op van den echten Oud-Hollanschen zeeman. De forsche beenen waarom de korte flueelen broek fladderde, de breede voeten, geheel het zware, doch tevens welgeëvenredigde ligthaam, alles teekende vastheid en kracht. De jaren hadden zijn flinke gestalte niet gebogen.
Al zijne bewegingen waren gemakkelijk, en, waar het nodig was, snel en rap; want welgemaakt en gespierd, had hij in zijnen ouderdom nog de veêrkracht van den rijpen mannelijken leeftijd behouden. Kalme beradenheid en moed blonken uit op zijn open en tevreden gelaat. Aandachtig luisterde hij naar de woorden, die tot hem gesproken werden, en in de ziel geroerd, reikte hij zijn' patroon de hand en sprak met eene heldere stem de belofte uit van de vlag ongeschonden te bewaren.

De vergadering juichte hem toe, en ten blijk der algemeene deelneming en opgewektheid werd, als uit éénen mond het Vlaggelied aangestemd. Alom klonk het op vrolijke en hartverheffende wijs:

            Wat vlagge verheft zich zo stout in de lucht,
            En rolt hare banen er bloot:
            Die banen, alomme gevierd en geducht,
            Van blauw en van wit en van rood?
            Zij geven de boezem genot en ontzag:
            Wat vlag kan het wezen? - 't Is Nederlands vlag,
            De vlag onzer Vad'ren! Hoezee!

De goede leiding en smaak, waarmede dit lied werd gezongen, bewezen, dat, wat Enkhuizen ook moge derven, deze stad, in onze musikale eeuw, ten minste wat de toonkust betreft, niet achterlijk gebleven is.
De kunst, die het hart bekoort en vertroost en, welaangewend, de driften tempert, het gemoed verzacht en de gansche wereld door der volken lust is, brengt ook hier zoet genot en milde zeden voort.
De Heilige Cecellia, wier kloosterwanden eenmaal binnen deze muren praalden, heeft hare ledige cellen van bestemming zien veranderen, de naam van het oude gewijde gesticht is zelfs verdwenen en vervangen door dien van Oeconomisch Werkhuis, maar, als patronesse der muzijk, ontbreekt het haar hier niet aan ijverige volgelingen en onbekrompen begunstigers.
De zang zweeg en de vriendelijke kout ving weder aan. Van tijd tot tijd werden de levendigste gesprekken overheerscht, zonder echter regtstreeks verstoord te worden, door de welwillende toonen van een goed bezet orkest. De hartroerende melodiën der vaderlandsche liederen weêrklonken door de zaal en verhoogden de feestvreugde in dezen uitgebreiden kring.

Naar aanleiding der gevierde plegtigheid en van het op handen zijnde vertrek der haringbuizen werd er menige toast ingesteld en met belangstelling aangehoord; met heilwenschende gebaren werden menigmaal de gevulde glazen opgeheven, en blijde zangen wisselden de dichtregelen af, die, ter dezer gelegenheid vervaardigd, door eenige der leden van het gezelschap werden voorgedragen.
Elke poging ter vermeerdering der gezellige vreugde werd met welgevallen op prijs gesteld en terstond krachtig ondersteund. Genoegelijk vloog de avond in algemeene vrolijkheid om. Bij de verschillende groepen en partijen, die het gezelschap uitmaakten, werd het onderhoud soms wat luider, zonder hindelijk te zijn.

Ieder wette zijnen geest tot scherts en boert. Menige klucht en kwinkslag werd medegedeeld, menig pots verhaald, en toejuichend lachte men om de aardigheid, al werd zij ook meer gehoord: want het gunstig oogenblik verleende nieuwheid aan het bekende. De eene schalksche zet lokte de andere uit, en het ongedwongen gesprek zette zich lustig voort.
In allen deele leverde de vergadering een levendig tafereel op van het zuivere vermaak der gezelligheid. De geest van verbroedering en vrijheid, die allen bezielde, scheen het hart van een der stuurlieden te hebben verruimd. Met kloeke vrijmoedigheid althans stond hij op. en zeide, terwijl hij zijn volgeschonken glas ophief: "Ik stuurman van Willem de Eerste, drink op de gezondheid van Willem den Tweede. Leve de Koning!"
"Leve de Koning!" herhaalde de gansche vergadering, met geestdrift opstaande en de meeste heeren drongen zich om den hupschen zeeman en naderden hem om met hem te klinken.

De goede ontvangst van het eenvoudige welgemeende woord en de trouwhartige daad van hunnen makker wakkerde de vrolijkheid der zeelieden aan. Zij gevoelden zich regt op hun gemak, en spraken gul onder elkander hunne hartelijke taal.
De oude Teerhuis verhaalde zijne reisavonturen aan zijne jongere mede-stuurlui, en waarschuwde hen voor de gevaren, die hen op de Engelsche kust wachtten. Hij schilderde het noodweêr, waarbij de onstuimige golven het schip kunnen opheffen tot hoog in de lucht, of het doen nederploffen in de diepste kolken, en sprak van redding en uitkomst, door hem ondervonden, waar hij vaak gemeend had door een' wisse ondergang bedreigd te zijn.
Allen luisterden naar zijne leerrijke redenen, en zoo groot was hunne aandacht, dat zij het uur vergaten en hij zelf hun herinneren moest, dat de tijd verliep. "Komt," zeide hij eindelijk, zich gereed makende om te vertrekken: "laat ons opstappen, en maken dat wij te kooi komen!"

"Waar denkt gij aan?" viel hem een zijner medgezellen in de rede, pogende hem terug te houden. "Het is zoo laat nog niet;" hervatte een ander: en wij zitten hier goed."
"Ja maar," hernam Teerhuis. "morgen moeten wij weder vroeg bij de hand zijn. Gij weet wel, dat wij de vlag nog ten top moeten hijsen, en dat is geene kleinigheid."
"Waar praat je toch van?" vraagde op zijne beurt Harder, de jongste der stuurlieden, een flinke gast: "De vlag ten top hijschen! Niets kan gemakkelijker geschieden. Niet alleen dat; maar wij kunnen haar nog twintig voet boven top krijgen, vóór dat bepaalde uur daar is."

"Dat wilde ik wel eens zien!" zeide Teerhuis op langzamen en overwegende toon, als wikte hij de mogelijkheid: „Het is ongehoord; - ik houd het voor onmogelijk, maat!"
"Nu bestevaâr! die grap zullen wij eens hebben," zeide Harder: "wat verwedt gij er onder, wanneer morgen ochtend de vlag ver boven top staat?"
"Hoor eens," antwoordde de oude zeeman: "indien gij de vlag manslengte boven top weet te brengen, dan zal ik het varensvolk der buizen te mijnen koste trakteren: zoo niet, dan blijft alles voor uwe rekening, en gij moet het te zamen vereffenen."
"Dat is gezegd!" riep Harder blijmoedig uit, en stak Teerhuis de hand toe.

Nog eens werden de glazen gevuld, en er werd lustig in het rond op den goeden uitslag der weddingschap geklonken. De buislieden namen de vlag af en droegen die in zegepraal weg; na alvorens met de heeren reeders afpraak te hebben gemaakt, dat zij tegen het aanbreken van den dag op de buizen zouden komen, om het hijschen der vlag bij te wonen.
Vele der tegenwoordig zijnde heeren beloofden ook, op dien tijd daar te verschijnen. Allen waren zeer nieuwsgierig te zien, hoe Harder het aanleggen zou, om de vlag zoo hoog op werken.

"Hoe laat zou het zijn?" vraagde een der varensgezellen, onder het naar huis gaan. "Tegen half drie" was het antwoord van een zijner kamaraden.
"Kinderen! spoedt u naar kooi;" riep Harder luid en hartelijk, bij het opstappen van zijn vaartuig: "het is om een uurtje slapens te doen. Om half vier verwacht ik, dat gij allen weder op de been zult zijn. Nu goeden nacht!"
"Wel te rusten! slaap goed!" klonk liet van verschillende kanten, en na eenig langzaam verdovend rumoer werd het stil op de buizen: en allen sluimerden in.
Allen, — uitgezonderd Harder, die waarschijnlijk lag te peinzen op het stuk, dat hij beproeven moest.

Ter nauwernood was het uur verstreken, of het eerst van allen stond hij op en wekte zijn volk. Hij beval hun den riem van zijn eigen boord, de buis de Willem Beukelszoon, te nemen; (dat is te zeggen, niet een roeispaan, maar eene zekere steng, behoorende tot het tuig- en mastwerk der buizen;) en dezen gebood hij hun te hechten aan de vlag, ter verlenging van den stok.
Daarna maakten zij, volgens zijne aanwijzing, aan dezen toestel den jaagtros vast, ten einde daarmede de vlag op te hijschen. Door de rigting van den riem helde de vlag bij het opgaan eerst schuins over; doch Harder wist onder aan den riem nog een touw bij te brengen, waardoor deze geheel regtstandig opgerigt werd, zoodra de vlag boven den mast uit stond.
Na eenige moeite en inspanning slaagde Harders overleg volkomen, en zestien voet boven top geheeschen, dus veel hooger nog dan Teerhuis gevorderd had, waaide de vlag uit, en ontplooide trotsch en zegevierend hare breede banen.

Later verzekerde mij Harder zelf, dat het hem even gemakkelijk zou zijn gewenst, de hoogte van twintig voet en meer, zoo als hij eerst schertsend gezegd had, te bereiken, daar dit alleen afhing van de lengte der bijgebragte steng.
Doch reeds het ophijschen tot de boven opgegeven hoogte was voldoende om zijn gezegde te staven. Hij had de weddingschap gewonnen en het luid "Hoezee" driemaal herhaald, weêrklonk langs haven en kaai; het vervulde de lucht met schaterend blij geschal op het oogenblik dat de voor het oog van talrijk daarheen gelokte toeschouwers zich zwierig verhief, en de glans harer schitterende kleuren, opgeluisterd door den rijken gloed der opkomende zon, het aanzien der kleine vloot vervrolijkte. De buizen-biddag was aangebroken, en des anderen daags stevenden zij in zee.

 
Uit de Holland Almanak van 1850, uitgegeven door Jacob van Lennep