|
|
NOORDHOLLANDS WATERSNOOD
op den 4 en 5 Februarij 1825
Met schroom vat ik de sombre veder
Ontbloot van licht en vrolijkheid,
'k Zie op geduchte rampen neder,
Door 't vaderlands gewest verspreidt,
Met smart zie ik dit treurig Heden;
'k Herdenk het aakelig verleden;
Het oogenblik van wéé en smart, -
Het lijden der Natuurgenoten,
Uit watersnood en storm gesprooten,
Treft elk gevoelvol menschlijk hart.
Met schrik slaan wij de treurende oogen
Terug, op 't doorgebragt gevaar.
Hier vliegt de storm, en 't zwerk bewogen
Wort aan elk oog haar kracht gewaar
Die storm verheft - de winden loejen
De noodkreet klimt - de wat'ren groejen
Daar stort het zich bij dijken neer
Of ondermijnt hun ingewanden
De kille schrik slaat ons in banden
Wij zinken in den afgrond neer
Neen - 't uur der Redding is geslagen!
God wenkt - de stormen zwijgen stil,
Natuur volgt 's Hoogsten welbehagen
In ieder deeltje van Zijn wil.
Wij zijn geredt! En 't Alvermogen,
Bekroonde ieders werkzaam pogen,
Nog juichen wij in ons bestaan,
En heeft ook onze stad geleden
De hoop roept ons om weltevreden,
Weer handen aan het werk te slaan.
Slaan w'onze blikken thans daar heenen,
Waar 't zacht gevoel van Menschlijkheid,
Ons met den wenenden doet weenen,
En 't oog om 't lot van Broed'ren schreit.
De landman rustig neergezeten,
Om zijne zorgen te vergeten,
Bij stille huisselijke vree:
Of bezig zich ter rust te strekken
Hoort door het naar geroep zich wekken,
De dijk bezwijkt door 't woën der zee.
Daar klept de klok - de Bliksems schieten!
De donder rolt! het water stroomt,
Daar ziet hij 't om zijn woning vlieten,
Terwijl zijn bange boezem schroomt:
Ach! alles staat hem hier te duchten,
Waar toch - waar heenen zal hij vluchten!
Daar 't water om zijn woning spat;
Ach! - daar verheft de stroom zich weder,
Zijn huis, zijn toevlucht ploft ter neder,
En hij verdrinkt in 't ziltig nat!
Ook hen, het doodsgevaar onttogen,
Door menschenvrienden ingescheept,
Zien wenende hun gantsch vermogen,
Door 't woën der stroomen weggesleept:
Dees mist zijn vader - Die zijn moeder,
Een huwelijkspand of waarde Broeder,
En ijslijkheid omgeeft hun lot
Ellendigen! gij vint erbarmen,
Komt werpt u in der braven armen,
Zij zijn uw Reders nevens God.
Treedt toe, wie Neerlands volk miskende
Ken thans hun hart en zie hun deugd,
Waarheen zich hier uw oogen wende,
Is weltedoen hun grootste vreugd:
Pleng vrij een traan van mededoogen,
Om 't lot van duizenden bewogen,
Ontsluit uw hart maar ook uw hand:
Dan wordt de welvaart eens hergeven,
Daar menschlijkheid en deugd nog leven,
In ons hulpvaardig Nederland.
|