Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  de gedichten  
 
 
     

            AAN EEN ROOSJE

Teder geschenk van een maagdlijke hand,
Bloeijend, en geurend, gerukt van uw plant.
Onschuld en liefde daalt zagt van u af,
Ach! uwe schoonheid verdwijnt als het kaf.

Roosje! zoo strelend voor hart en voor zin,
Beeltnis van vreugde, genoegen, en min.
Hemelsche wellust daauwt af van uw blaän!
'k Zie met verrukking en weemoed u aan.

Waarom verliest gij zoo spoedig uw pracht?
Prijkend bij bloemen als 't maanlicht bij nacht.
Waarom vergaat ras, het schoon dat men mint?
Wordend ten prooi aan het spelen der wind.

Prijkt g' op uw stengel verheven en schoon,
Dan strekt gij vriendschap, of liefde ten loon.
't is mij een teken dat men mij gedenkt,
Dan, als de hand van een meisje u schenkt.

Wat is op aarde hier schoonheid of pracht?
Eerlang toch zinkt ze in den donkeren nacht!
't Roosje verwelkt, het blaadje valt af,
Schoonheid vergaat, en zinkt neder in 't graf.

Waarom dan meisje mij het roosje geboön?
Immers vergangkelijk is 't uiterlijk schoon.
Slegs eene ziel die in schoonheid bestaat,
Blijft nu, en eeuwig, wat immer vergaat.

Maar is het m' een blijk van uw hart en uw zin?
Ieder geschenk neemt mijn boezem dan in.
Dan is het alles, mij lief en mij waard,
Zoo g' in dit leven mij bloemen vergaard.