|
|
OP DEN VERJAARDAG VAN EEN MEISJE
Gezegend zij den dierb're dag,
Thans voor ons opgerezen!
God lof! dat ik hem vieren mag
Meer schooner dan voordezen.
Mijn Meisje rijkst geschenk van God
Gij zijt dien dag geboren
En eens zult ge als mijn deel, mijn lot,
Geheel mij toebehoren.
En zoude ik dan die u bemin,
Met al de kracht van 't leven,
Zoude ik u dan met hart en zin,
Den besten wensch niet geven?
Mijn dierbaar meisje! zoude ik niet
In uw genoegen juichen!
En voor het heil dat God u biedt
Aan Hem mijn dank betuigen?
Verwijderd ben ik ver van U,
Maar 'k mag toch aan u denken
En duizend malen zoo als nu
Mijn hartsgevoel u schenken.
Verwijderd ben ik ver van U,
Maar in het eenzaam leven,
Mag duizendmalen zoo als nu,
U toch mijn ziel omzweven.
Dan denk ik aan U in den nacht,
In de arm des slaaps gelegen,
En droom van U zoo kalm, zoo zacht,
Als lonkte uw beeld mij tegen;
En rijst de dag voor mijn gezigt,
Verheug ik me in 't ontwaken,
Dan zie 'k dat beeld in het morgenlicht,
Op nieuw tot mij genaken.
En dezen dag, hem viere ik dan,
Hem klinkt mijn loflied tegen
En de allereerste bee' er van
Is, God! uw rijksten zegen,
o, Wat hier wiss'le in rang of stand,
Sla Gij de dierb're gade;
"Haar steun zij uwe vaderhand,
Haar heil zij uw genade!"
Zoo volgt mijn oog en hart het spoor,
Geliefde! U aangewezen
En 'k zie verrukt de nev'len door,
Den dag des heils gerezen!
Den dag des heils, die u en mij,
Voor eeuwig zal verbinden,
Wanneer mijn boezem uw waardij
Geheel zal ondervinden.
Geliefde, meisje naar mijn hart!
God moog voor mij u sparen!
Gezondheid kroone u vrij van smart,
Tot in de verste jaren!
Mijn liefde blijve uw vreugde, uw lust,
Uw liefde kroon mijn leven,
Zij schenke ons eens de zoetste rust,
Door deugt en trouw verheven!
Beschikker van der menschen lot!
Verhoor Gij deze bede:
Schenk haar en mij bij 't minst genot,
Steeds zielekalmte en vrede!
Van uwe trouw die nooit vergaat,
Zij 't eenmaal ons gegeven
Een juichen in den dageraad,
Van onverganklijk leven!
1843
|