|
|
AAN DE HEER S.P. OUDKERK POOL
Voorzitter van het Leesgezelschap
Lees weinig maar leest veel; op
een vergadering van een commissie
uit hetzelve, den 30 December 1842.
Juicht nu, thans een lied gezongen,
Heeren, vrienden, hier vergaard!
Onze Préses heeft een jongen
Door zijn gade hem gebaard.
Zeggen wij 't op blijden toon:
Zegen, Vader! met uw zoon!
Ja, verbeelding mag het denken,
Hoe de moeder 't kind ontving,
En haar gade toe mogt wenken,
Wijzend op den zuigeling.
Ja, met tranen op de koon
Riep: o Vader, zie uw zoon!
Zie uw zoon, Ja treed hem nader,
Zie zijn minnelijke lach:
Welk een rijkdom voor den vader,
Die zich vader noemen mag!
Meer dan goud en koningskroon,
Is de waarde van een zoon.
Zie uw zoon, zoo lang het leven,
Hier beneden u bestraald,
't Beeld van u hem ingeweven
Trekken van u afgedaald,
En het moederlijke schoon
Op het aanschijn van uw zoon.
Zie uw zoon, ja zie hem groeien,
Rijk in gaven, rijk in geest,
Zie hem eenmaal krachtvol bloeijen,
Manlijk schoon en fier van leest.
Zij hij dan uw lust, uw loon,
's Vaders trotsch op zulk een zoon.
Zie uw zoon, nog ligt hij neder,
Sluimrend aan de moederborst;
Daar bewaak' haar oog hem teder,
Maar de hoogste levensvorst
Zie van Zijn verheven troon,
Op uw liefling, op uw zoon.
Onbestendig is het leven,
Wiss'lend elk genot er van;
Zie uw zoon een schat gegeven,
Die geen wereld roven kan.
Dat in het hart van uwen zoon
Duurzaam kalmte en zielsrust woon!
Blijf nog lang den nagalm hooren,
Van den u gewijden zang.
"Eens is u een zoon gebooren,
"En zijn heil duur' levenslang!"
Ja, dien toast wordt u geboön:
Leve, o Préses! leve uw zoon!
|