Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  de gedichten  
 
 
     

LEVENSVREUGD

Schep vreugde in het leven!
Die spreuk is reeds voorlang,
In vroeger tijd verheven,
Tot vrolijk volkgezang.
Schep vreugde in het leven!
Zoolang het lampje schijnt!
Laat u 't genot omzweven,
Eer dat zijn glans verdwijnt!

Schep vreugde in het leven!
Zoo zingt soms iedereen;
Als waar die vreugd gegeven
Ten deel van 't algemeen.
Als woonde zij met luister
In ieder menschlijk hart;
Nooit weggevaagd door 't duister,
Van zorgen, angst en smart.

De jeugd, die dartel huppelt,
En 't leven eerst geniet,
Wanneer de vreugde druppelt,
Bij 't wolkenloos verschiet;
De jong'ling, bij zijn streven,
Het meisje lief en schoon,
Door d' eigen geest gedreven,
Herhalen ook dien toon.

Ook 't Besje, krom van leden,
En grijs en stram en vaal;
Denkt nog om 't blij verleden,
En uit haar vreugde-taal,
Door 't luttel vuur gedreven,
Dat daaglijks minder wordt,
Zingt zij: "Schep vreugde in 't leven!"
Terwijl haar spinwiel snort.

Maar scheppen ze allen vreugde,
De zangers van dat lied?
Of is, wat hen verheugde,
Des levens vreugde niet?
O neen! in losse zinnen,
Hoe schijnbaar soms verheugd,
Woont wel het booze binnen,
Doch nimmer ware vreugd.

Maar wilt gij vreugde smaken,
In waarheid, rein en schoon,
De deugd zal u vermaken,
Voldoening wordt uw loon.
Onschuldig, rein genoegen,
Biedt stille deugd u aan,
En onder 's levens zwoegen
Zal ze aan uw zijde staan.

Dan schept gij vreugde in 't leven,
Als vrede uw hart bewoont,
Maar nooit door angst gedreven,
't Gerust geweten troont.
Als weldoen wordt verbonden
Aan menschenliefde en trouw,
Dan hebt ge een vreugd gevonden,
Bevrijd van naberouw.

Dan schept gij vreugde in 't leven,
Wanneer het schoon geslacht,
In uwen kring verheven,
U minzaam tegenlacht.
Wannneer haar lieve toonen,
Zich mengen met uw lied,
En gij het schoon der schoonen,
Rechtmatig hulde biedt.

Dan schept gij vreugde in 't leven,
Als liefde uw borst ontgloeit,
Zij 't doel is van uw streven,
Dat uw gedachten boeit.
Wanneer haar oogen spreken,
Haar mond u innig kust,
En u verplaatst in streken,
Van liefde en levenslust.

Dan schept gij vreugde in 't leven,
Wanneer ge in gade en kind,
Een schat u ziet gegeven,
Uw hoogsten wellust vindt.
Die vreugde is zóó verheven,
Zoo zalig, rein en groot,
Als of ze een hooger leven,
Den mensch op aarde ontsloot.

Dan schept gij vreugde in 't leven,
Als godsdienst uw gemoed,
Tot Hem houdt opgeheven,
De bron van alle goed.
Dan juicht ge bij de teugen,
Van innig heilgenot:
"Ik mag me in U verheugen,
Mijn Vader en mijn God!"

Ja vreugde is in het leven,
Voor 't menschdom uitgespreid,
Wie slechts naar vreugd wil streven
Vindt ze overal bereid.
Hem klinkt het loflied tegen,
Der juichende natuur,
Hij ziet in alles zegen,
Schept vreugde in ieder uur.

Zoo treedt hij vroolijk nader
De grenzen van zijn baan;
In lief en leed te gader,
Verheugt hem zijn bestaan,
Bij 't schittren van de kleuren
En 's hemels glansrijk licht,
Kan hij de handen beuren,
Straalt vreugde uit zijn gezicht.

Nog rijst ze in hooger waarde,
Waar hooger vreugd' hem toeft,
Wanneer hij van deze aarde,
Geen enkle vreugd' behoeft.
Als 't huis van zijnen Vader,
Volmaakter vreugd' hem biedt,
Die hem in iedere ader,
Een stroom van blijdschap giet.

Schep vreugde in het leven,
Bij weltevredenheid,
Make u, uw doel en streven,
Voor beter vreugd bereid.
Schep vreugde in het leven,
Grijpt, Broeders! haar genot,
Gaat zij ons niet begeven,
O, zaliger dan ons lot!

Juli, 1867

 

Dit gedicht werd gepubliceerd in het Rederijkers
Weekblad, jaargang 1868 nummer 3.