Met feestgejuich en jubelklank
    Mocht ons deze avond nad'ren,
Het nakroost zegt u lof en dank
    O, God van onze vad'ren!
Want vrij zien wij den hemel aan
    Vrij stroomt de lucht ons tegen,
Vrij juichen we in ons volksbestaan
    En vrij in elken zegen.
O, wie dat niet gevoelen mocht
    En 't goede wil weerspreken,
Hij zoeke ruimer ademtocht
    In andre hemelstreken.
Wij blijven 't vaderland getrouw
    De aloude deugd en zeden,
De vormen van ons staatgebouw
    En 't roemrijk schoon verleden.
En één van ziel en één van zin
    Door eendracht nauw verbonden,
Wordt liefde trouw en broedermin
    In onze kring gevonden.
Zoo treden we, elken rang en stand
    Den feestlijken uren nader,
Als zonen van één Vaderland
    Als kind'ren van één vader.
Weer bracht de lente stille pracht
    Aan heuvelen en dalen,
En groette 't erf van 't voorgeslacht
    Met liefdelijke stralen.
En evenzoo bracht zij weleer
    Haar tooi aan veld en boomen,
Het dartel vischje in 't stroomend meer
    En bloemen aan zijn zoomen.
Maar als een nacht van angst en wee
    Van felle smart en tranen,
Waarin de stille rust en vree
    Verstoord wordt door orkanen;
Zoo was eens 't volk dien lentedag
    In Spanjes boei geklonken,
Daar 't licht, noch troost, nog redding zag
    In diepen rouw gezonken.
Ja zwart en ak'lig was die nacht
    Een nacht van wreed bespotten,
Met bloed, ellende en jammerklacht
    En kerkers en schavotten.
Met vuur en zwaard en galg en strop
    Een beul, die de onschuld doemde,
Wiens lage bloeddorst steeg ten top
    En die zich Landvoogd noemde.
Die bloedstroom riep tot God om wraak
    Voor 's volks vertrapte rechten,
En God aanvaarde Neerlands zaak
    En wilde haar pleit beslechten.
Van daar die moed, van daar die kracht
    Die geest als ingeblazen,
Die Alva tot vertwijfeling bracht,
    En de aarde zou verbazen.
Daar kwam de stoute Watergeus
    Met luttel honderdtallen,
En plantte vlag, banier en leus
    Op Brielle's vest en wallen.
Die fiere balling, Neerlands zoon
    Als zwerveling verschoven,
Hij waagde een parel aan de kroon
    Van Spanje's vorst te ontroven.
Dat was een scheem'ring in den nacht
    Van zooveel angst en zorgen,
Een star, die moed en hope bracht
    En uitzicht op den morgen.
Juicht nageslacht! dat feest was groot
    Naar waarde niet te prijzen:
Enkhuizen deed het morgenrood
    Aan hare kim verrijzen.
Geen hulp van buiten gaf u kracht,
    En wederstand van binnen,
Verhoogde Uw moed, o voorgeslacht
    Om roemvol te overwinnen.
Toch kleefd' er aan Uw hand geen bloed,
    Geen moord op Uw geweten,
Maar vast beleid en mannenmoed
    Was in Uw ziel gezeten.
Vermaarde zeestad van weleer
    Laat vrij Uw dundoek wapp'ren,
Leg lauw'ren op de graven neer
    Van Uw verheven dappren.
Roemt, roemt dier ed'len grootsch bestaan,
    Wier namen eeuwig leven,
Al zoude Enkhuizen ondergaan
    En 't laatst geslacht er sneven.
Viert feest, viert feest mijn vaderstad
    Al zijt ge ook diep vervallen,
De morgen die de voorzaat had
    Dage eenmaal in Uw wallen.
Och, of ons oog haar scheemring zag,
    Haar gloed om nooit te dalen,
Eens nieuwen levens eersten dag
    Enkhuizen mocht bestralen.
O kom, kom nader schoon verschiet
    De koude is heengevaren,
Weer klinkt het lente- en vrijheidslied
    Na driemaal honderd jaren.
O zonen van dat voorgeslacht
    Wien 't morgenrood omstraalde
Bezweert, verdrijft den duist'ren nacht
    Die op Enkhuizen daalde.
Ja, dag des levens, eerste dag
    Van vrijheid en victorie!
Keer weer dat elk U prijzen mag
    Met al Uw roem en glorie.
Vertrapten ze eens het knellend juk
    Van band en boei ontslagen,
O, groet ons eens, ontlast van druk
    In 't licht van vroegre dagen.
En zoo Uw schimmen op dit feest
    O zaalgen, ons omzweven,
We erkennen, wat gij zijt geweest
    Voor vrijheid, licht en leven.
Uw moed zoo groot, Uw trouw zoo rein,
    Uw schatten mild gegeven,
Dat zal, o Buiskes, o Semein
    In onze herin'ring leven.
Nog zetelt hier dezelfde geest
    De geest van onze vad'ren
En heiligt ons dit vrijheidsfeest
    En stort ons vuur in de ad'ren.
Welaan, die kreet rijze hoog en vrij:
    Och dat het God ons geve,
Dat hier de grond gezegend zij
    Ja, dat Enkhuizen leve!
|