Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  de gedichten  
 
 
     

   DE LOF DER KALVERSTRAAT

Ja, ik wil uw lof bezingen,
   'k Wil u roemen, luide en schoon,
   U vereeren op den toon,
Waarmee Poot de lier kon dwingen,
   'k Voel het, hoe het hart mij slaat,
   Hooggeprezen Klaverstraat!

Krommen ook alle and're wegen,
   Wat ons elders hind'ren mogt,
   Stuit er 't oog op bogt bij bogt,
Komt ons hier zoo glansrijk tegen;
   Regte baan en effen pad,
   In het midden van de stad.

Heil bewoners, heil u allen!
   Eer en roem der Kalverstraat,
   's Morgens vroeg en 's avonds laat,
't Drukste sieraad van uw wallen;
   Dat geleerd en ongeleerd,
   Ieder uur des dags passeert.

Nieuwe gevels, groote glaazen;
   Neurenburgs en Peru's praal,
   Kunstlicht, schitt'rend op een paal,
Bakkers die op hoornen blazen.
   Gapers, klein en groot van kop,
   Met een hoed of tulband op.

Alles, alles kunt ge er vinden,
   Zuiver zeegras, plaats voor 't bal,
   Winkeliers in groot getal,
Die zich aan geen prijzen binden.
   App'len in Chineesche kist,
   Orleans en Watertwist.

Nieuwe platen, nieuwe boeken,
   Boa's glansend als van Zij,
   Lijsten van 's Lands loterij,
Vragtenwagens op de hoeken;
   En daaraan met touw of ring
   Honden, ter bezuiniging.

Breekmeel pronkt er op de stoepen,
   En sigaren agter 't glas;
   En wie er des avonds was,
Hoort er levende haring roepen.
   Oliekoeken, gare biet,
   En de galm ontbreekt er niet.

Komt, komt allen aangetogen,
   Wie nog elders toeven mogt,
   Hier gekeken, hier gezocht,
En bekroond ziet gij uw pogen.
   Hier is alles, stof en geest,
   Komt, wat wilt gij 't allermeest.

Keur van hoeden, keur van petten;
   Lakens met een zilv'ren kant;
   Schagermoppen, alderhand,
Bessenwijn, wilt hier op letten,
   Die in July nieuw en fris,
   Voor een kwartje koopwaar is.

Ja het nieuwe streelt de zinnen,
   Wijngaardstakken plant men daar,
   Nieuwe winkels, beter waar.
't Groot publiek toch treed daar binnen,
   En 't gemeene wordt dan best,
   Zoo na rato volgt de rest.

Ja, wie zou haar niet vereeren,
   't Menschdom is aan haar verplicht.
   Hier toch straalde het eerste licht,
't Groot geheim te fabriceeren,
   't Licht der Medemblikker zon,
   Die gezondheid scheppen kon.

Komt dan Heeren! komt dan knechten!
   Gods- en armhuis, kom, hierheen!
   Elders is het meer gemeen,
Laat u hier royaal beregten.
   Want, wat ook een ander tracht,
   Hier, hier is de naam van kracht.

Ja, het stroomt u alles tegen,
   Wijdberoemde Kalverstraat!
   Welk een heil in tal en maat,
Welk een bron van rijke zegen,
   Die vaak rentvol overging,
   Op Fortuna's lieveling.

Laat ze kalm zijn, and're straten,
   Ruimer, vrijer van gezicht,
   Hier is alles vreugde en licht;
Schaars ziet ge u 't gewoel verlaten,
   Wagens rijden af en aan,
   Snorren komen, snorren gaan.

Laten and'ren dutten, droomen,
   Zij de wereld hen ten last.
   't Meisje houdt den vrijer vast,
's Avonds als de starren komen.
   En Concert en Maatschappij,
   Welk een luister is daarbij.

Laat het walmen, laat het roken,
   Branden, waar men elders gaat,
   Zegen zij der Kalverstraat!
Stopplen mag men er niet stoken.
   Drijft de wet gelijkheid door,
   Hier, hebt ge een schreefje voor.

Ja, geluk is u beschooren,
   Gij, die omzweeft in haar kring,
   Als er nooit verzadiging,
Uw genoegen kan verstooren;
   En u elke nietegheid,
   Nieuw genot houdt uitgespreidt.

Als in de ochtend oogenblikken,
   't Stage bellen aandacht trekt,
   En uw zelfsvoldoening wekt,
Die het lastige in kan schikken.
   o, Wat streelt dien rang u dan,
   Van een hoogstfatsoenlijk man.

Of als gij in de avonduren,
   Bij het licht van buurmans lamp,
   Bij de geur der koffiedamp,
Oud en jong er kunt begluren.
   Weg met boeken, weg met naald,
   Geen genot dat daar bij haalt.

Of wie daags de tijd kan missen,
   Zijn spiontjes buiten zet,
   En op alles, alles let,
Bruidsstee en begravenissen.
   Wie gevoelt in hooge graad,
   't Heil dan niet der Kalverstraat.

Alles moet haar lof vermeêren:
   Als haar leefling 't leven mist,
   Gaan er Dienders naast de kist,
En er achter geestlijke Heeren.
   Zoo zijn oudtijds meer geleidt,
   Door gerecht en geestlijkheid.

Wel hem dan, die dat geleide,
   Na zijn dood gebeuren mag,
   Eere hem zoo hij bij dag,
Van zijn dierb're woonstee scheide.
   Cerberus is niet bestand,
   Voor de hoed en spits van kant.

Ja, u 't loflied aangeheven,
   Onze zangen toegewijdt,
   Middelpunt van handelsvlijt,
Kweekster van gewoel en leven!
   Roem en eere, vroeg en laat
   U gebragt, o Kalverstraat.