JAN DE JONGH DE JONGE
DE BUIZEN-ZEILDAG
TE ENKHUIZEN
Den 15den Junij 1815.
Daar steekt de nieuwe Haringvloot
Vol moed en hoop naar zee:
Bezweken met den vreê,
Schijnt zij verrezen uit den dood.
Wien in Enkhuizen 't hart nog slaat
Voor 't algemeen belang,
Smoor nu geen blijden zang,
Bij d' aanblik deez' dageraad.
Die zang verhef Gods mild bestuur;
En juich uit ruime stof
Der brave Reedren lof,
Als 't waardigst offer in dit uur.
Elk, wien 't vermogen slechts ontbreekt,
Om hand aan 't werk te slaan,
Heeft, wat hij kon, gedaan,
Gods zegen hartlijk afgesmeekt.
Wordt onze zuivre beê verhoord,
Dan voert dit klein begin
Een grooten zeeschat in,
En de onderneemzucht gaat steeds voort.
't Voorspelt wat goeds, dat Beukelsz naam,
Wiens kaakmes, hoog vereerd,
't Bederf der Haring weert,
Zich onzer kleine vloot niet schaam.
o Jonge spruit van d' ouden stam,
Weltoegeruste vloot!
God hoede u voor den nood,
Van ziekte of storm of oorlogsvlam.
Hij geef, dat zich ons vreugdgevoel,
Bij uwen wederkeer
Van 't onafzienbaar meer,
Verdubble in uw getroffen doel.
Reeds watertandt het ongeduld,
Naar 't heerlijk zeebanket,
Den Haring malsch en vet,
Waar ge onzen disch mee zeegnen zult.
Zo word Enkhuizen en de Rijp,
Terwijl hun handel bloeit,
En elken jaarkring groeit,
Eerlang voor de oude welvaart rijp!
TE ENKHUIZEN
Ter Drukkerij van J. over de Linden
1815
|