|
|
Terwijl 't herboren Nederland
Zijn eersten jaardag houdt,
En de onweêrstaanbre Vaderhand
Van 't Godsbestuur aanschouwt,
En zachte vredezangen
Den oorlogskreet vervangen;
Neemt ook Enkhuizen in die vreugd
Van goeder harte deel:
Het ziet, in ouderdom en jeugd,
Een opgeruimd geheel,
Door 't liefdrijk Alvermogen
Aan 't knellendst juk onttogen.
Met regt heeft al wat Godsdienst mint,
Elk in zijn eigen heiligdom
En allen vaderlandsgezind,
De Wolk- en vuurkolom
Die Neêrland heeft beveiligd,
Een plegtig uur geheiligd.
Nu viert de blijde burgerschaar
De ontspannen geestdrift bot
Maar gij, elks eerbiedwaardig Paar!
Bewogen met ons lot,
Ontsloot met liefst uw harten
Tot leniging van smarten.
Zulks tuig' deez ruimvoorziene disch
Der Mededeelzaamheid,
Waar overvloed voor de armoê is,
Door godsvrucht toebereid,
En voorraad wordt gevonden
Voor honderden van monden.
Dus viert Enkhuizens schaamle stand,
Op 't jaarfeest der Vorstin,
't Verlossingsfeest van 't Vaderland
Met zuivre Oranjemin;
En helpt de vreugd vergrooten
Van all Stadgenoten.
Zoo 't waar is, dat de zaalge geest
Soms uit den Hemel daal',
Dan waart, op dit weldadig feest,
Van Loosen door deez zaal.
Die in zijn nuttig leven
Zijn wellust vond in geven.
Doch wat hier van ook wezen mag;
Zijn naam wordt op deze aard,
Die al te vroeg zijne uitvaart zag,
In 't dankbaar hart bewaard:
En Snouck, naar elks verlangen,
Heeft zijne plaats vervangen.
Dat uitzigt streelt de burgerij
Met de aangevuurde hoop,
Om, van de boei der heerschzucht vrij,
Met heel 't hervormd Euroop,
En met der vadren zeden,
't Nieuw heilspoor in te treden.
Als werkzaamheid dan 't rijpend ooft
Van zee- en koopvaart plukt;
Den nijvren werk en brood belooft,
Geen waar gebrek meer drukt:
Wie zou zich dan vermeten
Het brood der luiheid te eten?
Ontvang o Eedlen! onzen dank,
Voor 't weêrgêloos onthaal,
En, in deez' laaggestemden klank,
Der armen hartetaal,
Het uiterst van hun pogen;
't Is al wat zij vermogen. -
Neen Eedlen! 't is nog alles niet;
Ook wenschen mogen wij.
Gods Vaderoog, dat alles ziet,
Bescherm U van nabij;
En gunne, in hooge jaren,
U eeuwig wel te varen.
|