J. SMIT
DE EDELE WRAAK
Dit gedicht heeft een voorwoord
van D. Harting
en werd uitgegeven
ten voordelevan de armenbewaar-
school te Enkhuizen.
(een fragment)
't Was winter! snerpend koud daar buiten.
Men hoorde op raam en dak
Den Oosten wind al gierend fluiten.
Hij liet om twijg en tak,
Niet zoetlijk fluist'rend, zachtjes suizend,
Maar brommend gonzend, hevig ruischend
Zich hooren. Hut en stulp gaf vreeslijk krak op krak.
De scheem'ring viel; 't had vier geslagen;
Het wolk-floers brak van een.
De wind hield aan en zond zijn vlagen
Met kracht langs de aarde heen.
Hij drong door reten en door scheuren
Van 't molmig hout, - door raam en deuren
Van de oude schulp daar ginds, zoo eenzaam en alleen.
Armoedig, treurig was 't daar binnen.
Bij 't venster zat een vrouw
Bedrukt met hangend hoofd te spinnen,
Gekleed in diepe rouw.
Een ziek'lijk knaapje zat te gapen
Bij 't flikk'rend vuurtje, en half te slapen
Met kromgetrokken rug, en bibb'rend van de koû.
"Moeder", zei het arme kind,
"Moeder mag 'k een boterham?
"Hoor wat blaast en giert de wind!
"Och dat Freek, mijn broer maar kwam!
"'k Wou naar bed toe. Maar alléén ....
"'t Is zoo koud ..... de wind houdt aan ....
"Of zou 't met een warmen steen
"Bij de voeten, denkt gij, gaan?
"Ja ? .... Welnu dan ga ik maar:
"'k Word bij 't vuur toch ook nog koud ....
"Moeder, maak mijn brood maar klaar!
"'k Kan 't nog warmen bij dit hout."
""Kind, ik heb geen brood in huis . . . .
Sprak de moeder, aangedaan.
""Straks komt Freed'rik zeker thuis,
""Wacht dus met naar bed te gaan.
""Sinds uw vader stierf mijn kind,
""Drukt uw moeder zorg en nood ....
""Arme weduw! .... ach, waar vindt
""Toch uw hand het daag'lijksch brood ....
""Toen hij leefde ontbrak mij niets ....
""Thans .... maar schrei niet zwakke bloed,
""Freek verdiende in de stad ligt iets.
""'k Zie hem komen! Houd nog moed!
Een tenger jong'ling, rap van leden,
Maar nog geen achttien jaren oud,
Kwam dra het hutje binnen treden
Bevracht met sprokkels wilgen hout.
Het knaapje klapt reeds in de handen,
En vreugd bezielt zijn matten blik,
Terwijl het vast gaat watertanden
Naar 't geen het wacht van Frederik.
"Ziedaar"spreekt deze "Gij en moeder
"Deelt zaam dit stukje rogge-brood;
"Ik kreeg het van een schapenhoeder,
Wien ik een wijle bijstand bood.
"'k heb anders niets .... 'k heb rondgeloopen
"En elk mijn' diensten aangeboôn,
"Maar vrucht'loos was en bleef mijn hopen
"Op arbeid om een eerlijk loon.
"Ik weet niet wat ik aan moet vangen ....
"Geef gij, o moeder, geef mij raad! ....
Maar - nooit zult gij van mij verlangen
"Eene eerloze of een slechte daad.
""Mijn zoon, schoon 'k zooveel leed en smarte
- Sprak de Moeder, - ""ondervind,
""Vertroost het toch mijn bloedend harte,
""Dat ge eer en deugt, met mij bemint.
""En doe ons ook de honger sneven,
""Bevrieze in 't lijf ons 't eerlijk bloed, -
""Wij beiden off'ren liever 't leven,
""Dan de onschuld van een rein gemoed.""
In de volgende 20 bladzijden roepen moeder en Frederik de hulp in
van een rijke boer uit de omgeving maar die wijst hen ruw de deur.
Kort daarna red Frederik het leven van diezelfde boer. En als u wilt
weten hoe dat afloopt dan kunt u naar de bibliotheek van het
Zuiderzeemuseum gaan om het origineel te lezen.
|