Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  broeders in de kunst  
 
 
     

aan:      J. Immerzeel jr.
            Boekhandelaar
            Amsterdam

 
                                        Enkhuizen 30 Aug: 33

      WelEdele Heer!

Bij deze neem ik de vrijheid UwEd het nevengaande
dichtstukje get: Hedwig en Malvina ter plaatsing
in de Muzen Almanak aan te bieden waarvan UwEd
reeds enigzins door den heer Bruijn gesproken is.
Voorloopig betuig ik EwEd. mijnen dank voor de wil
vaardigheid waarmede gij aan mijn verzoek hebt willen
voldoen ofschoon de tijd ter inzending voor de Muzen
Almanak reeds verstreken was, terwijl ik met de hoop
van plaatsing mij vleijende deze eindig met hoogachting
mij noemende
                                UwEd. D. l. Dienaar
                                S.P. Oudkerk Pool.

 

      Hedwig en Malvina

Daar stond zij en treurde van bittere smart,
Te diep trof die wond haar minnende hart,
Te diep om niet bitter te treuren,
Haar moeder zoo innig, zoo hartlijk bemind,
Men droeg haar daar henen - en 't ouderloos kind
Ziet zich haar moeder ontscheuren.

Er is in die smarte iets heiligs dat treft,
Iets groots en verhevens dat ieder beseft,
Die weet wat een moeder beteekent.
Men billijkt den traan op op haar' assche geschreid,
Hij schittert als parel op 't graf dat haar beidt,
Waarnaar men haar liefde berekent.

Zoo stond daar Malvina in bitteren rouw,
Daar nadert haar Hedwig een' waardige vrouw,
Haar beste vriendin na haar moeder,
Haar voedster en die haar zoo innig bemint,
Zij spreekt haar van troost: "stil mijn' lieve, mijn' kind!"
"God ziet u, Hij is u ten hoeder.

"'k Eerbiedig uw' traan, maar toch matig uw smart,"
"Ach Hedwig!", zoo snikt zij en zinkt aan haar hart,
"Waar zal ik mijn troost thans verwerven,
"Aanschouw heel natuur, zij mijn troost bron weleer,
"Die sneeuw is haar doodskleed, ook zij toont mij zeer,
"Hoe alles slechts bloeit om te sterven."

"Neen lieve, spreekt Hedwig met weemoed en vuur.
"God spreekt ook tot u in de taal der natuur
"En zij zal u troosten en leiden.
"Dat doodskleed bedekt voor een' poos slechts haar groen,
"En straks wêer herleeft het in jeugdig festoen,
"En schooner zal 't ons wêer verblijden,

"Dat groen is het beeld onzer hoop hier benêen;
"De reis van het leven strekt verder zich heen;
"Die hoop zij ons uitzicht en baken.
"Zij wenkt ook uw' moeder en 't lijkkleed valt af,
"Want wij ook Malvina, wij slapen in 't graf
"En zullen te schooner ontwaken."

Zij sprak - en Malvina in weemoed en smart,
Zinkt wêer aan haar' boezem, schuilt wêer aan haar hart,
Maar zachter nu vlieten haar' tranen,
Min hevig is ook hare smart na dit uur
Zo weet zich de godsdienst door liefde en natuur,
Een' weg tot de harten te banen.

Enkhuizen 1833

                                S.P. Oudkerk Pool

Vrij gevolgd naar het Hoogduitsche Proza van Grünsberg.

 

De brief met het gedicht is te vinden in de Koninklijke Bibliotheek, Leeszaal Bijzondere Collecties, inventaris nummer 133C11 (Brief van/aan Johannes Immerzeel jr. 1776-1841)