|
|
S.P. Oudkerk Pool
AAN MIJNE MOEDER
Duld, dat ik u dit wijd'. - Mij drukt een' dubb'le schuld:
Gij hebt een dubb'le pligt aan mij, uw' zoon, vervuld,
Een halve wees reeds, voor hij zelf nog trad in 't leven.
Die dubb'le taak drukt' zwaar, bij 't geen u wreed ontviel,
De hartvriend van uw' keus, de wellust van uw' ziel,
En toch zijt gij die taak, zoo moeij'lijk, trouw gebleven.
Gij, vrouwelijke vrouw, ontbloot van mannengeest,
Slechts liefde vormde mij, - maar liefde vormt het meest
Tot dankbaarheid en deugd! - O, mogt ik dit steeds toonen.
Thans, starende op mijn kroost, gevoel ik vaak met smart
Den wellust en de vreugd van 't zalig ouderhart;
Maar, dat mij veel ontbrak om u daarmeê te loonen.
O, neem dit werk dan aan, dat u die zoon thans schenkt;
Gij ziet het, dat hij toch nog dankbaar u gedenkt,
Hoe zwak dat werk zij maar door hem voor u geschreven.
Hij zong een vrouw, die veel in liefde op u gelijkt.
En dat uw dierb're naam aan 't hoofd van't werkje prijkt,
Dat zal het, aan ons hart, een dubb'le waarde geven.
|