|
|
OP DEN VERJAARDAG VAN
Neêrlands Koning,
GEZONGEN BIJ DE PLEGTIGE
FEESTVIERING TE ENKHUIZEN,
24 Augustus 1831.
DOOR S.P. OUDKERK POOL
Wanneer in een' geliefden kring,
De dierbre Vriend verjaart,
Dan ruischt de zang, dan klinkt de lier,
Door 't reinst gevoel besnaard.
Maar 'k weét een' vriend ons allen dier,
In hem smelt alles zaam;
Zijn' jaardag viert heel Nederland
En ieder roemt zijn' naam.
't Is WILLEM, de geliefde Vorst,
Voor wien het alles blaakt,
Wiens jaardag Neêrland dankbaar viert,
Die ons gelukkig maakt.
Gelukkig make ons deze dag,
Wat ramp de tijd ook geeft,
Oud Neêrland blijft benijdens waard,
Zoo lang nog WILLEM leeft.
't Is WILLEM, die bij deugd en trouw,
Ook moed en wijsheid paart,
Zóó staat het oog op God gerigt,
Door Neêrlands volk omschaard.
Geen parel prijkt met zulk een' gloed,
Hoe rijk omzet, hoe schoon;
Het volksvertrouwen siert den Vorst
En dit omzet zijn kroon.
Dat vrij dan 't Zuiden vlammen braak,
Dat vrij zijn donder knall',
Want Vader WILLEM waakt en redt,
Of gaat met ons ten val.
Maar neen! reeds toonde Neêrlands trouw
Wat men verwachten kan,
Reeds beefde Hasselt voor zijn' moed,
En Leuven dreunde er van.
O God! we erkennen ons geluk,
Maar, ach! ons hart wil meér,
Het vraagt voor WILLEM nieuwe gunst,
Verleng zijn leven weér!
Dit is de ware harte beé,
Die U gansch Neêrland doet;
Het weet, dat zoo uw gunst hem spaart,
Die gunst ook ons behoedt.
Komt, volken van 't beschaafde Euroop'!
In 't Nederlandsch gebied,
Zie hoe men WILLEMS jaardag viert,
Keert .... en vergeet het niet.
Zegt dan: ik zag een volk op aard'
Nog trouw en eensgezind,
Waar men nog oude deugden eert,
Den Vorst als Vader mint.
|