|
Redevoering van Harme Bevoort ter gelegenheid van
zijn 70ste verjaardag voor de Rederijkerskamer
'S.J. van den Bergh' in Enkhuizen
'k Zie op den weg terug hier door mijn voet betreden;
En hoor wat dat verleden zegt:
Wel wenken eer en rang de sterf'ling hier beneden,
En roem en aardsch geluk is voor hem weggelegd.
De vriendschap streelt het hart; de liefde ziel en zinnen;
Gevierd als lid der maatschappij,
Ziet hij zich bovenal door gade en kroost beminnen,
En - alles, alles gaat voorbij.
O goed'ren van deze aard met kwistige hand geschonken,
Gelukkig lot den mensch bereid!
Al zijn we aan uw bezit geboeid en vastgeklonken,
Wat zijt gij bij eene eeuwigheid?
De jaren snellen heen, de lentebloesems vallen,
De zomer rijpt door warmte en kracht,
Haast schudt de herfst het loof en strooit bij duizendtallen,
De zegeteek'nen van zijn macht.
Wat bloemen op den weg, wat beelden van het leven,
Wat heerlijkheid voorbijgesneld!
Als door onzichtb're macht gejaagd, gespoord, gedreven;
Wat makkers naast ons neergeveld!
Zoo naakt de winterdag door bui en storm bewogen,
Ontbladerd en besneeuwd van top,
Genaakt de mensch zijn graf en 't neemt vol mededogen,
In haren koelen schoot hem op.
Zoo snellen de uren heen, zoo vlieden onze dagen,
Bij treurkreet en bij lofgezang.
Wat zegen, wat triomf zal ons streven dragen?
Slechts nietigheid en ondergang.
De vriendschap kwijnt of sterft, de liefde wacht daarboven;
De hoop en vrees, zij wiss'len af.
Wat zorg en leed en smart, wat slaven en wat sloven,
En eind'lijk zinken in een graf.
En wat is dan een jaar in zorg of leed gesleten,
Bij heel een hobb'lig levenspad?
Wij snellen immer voort, wij zwijm'len en vergeten,
Den dag, die immer zorgen had.
Voort, voort, wat hier ontgaat zal de eeuwigheid vergoeden!
En wat ons ooit verlaten zal,
De Heer houdt in zijn hand de schaal der tegenspoeden
En hoedt de zijnen voor den val.
M.H!
Er zijn tijdstippen in het menschelijk leven geheel en al toegewijd
aan herinnering der vervlogen dagen, ogenblikken die ons vervoeren,
schokken en treffen, of die wegsterven onder jubeltoonen en stille
tevredenheid des harten. Daar is wederom uit de schaduwen des nachts
de morgen opgerezen, die ons herinnerd aan het uur onzer geboorte.
Dagen agtereen hebben wij die morgen reeds ingewacht en hoeveel
belangstelling, hoevele blijken van liefde en vriendschap komen ons
te gemoet.
En dan die herinneringen van 70 jaren, hun vreugde en
smart, hun blijdschap en droevenis, vervlogen geluk, verlooren betrekkingen,
vrienden en bekenden die ons vooruitgegaan zijn naar het onbekende land.
Welke stroom van gedachten dringt zich alsdan aan onze ziel op?
Wij roepen die beelden van het verledene terug; als om nog eenmaal weder
te keren op den afgelegden weg. Vergeefs! - alles is in de oceaan des tijds
weggezonken en alleen het heden is ons overgebleven, het heden is ons eigendom.
Gegroet, schoone en stille avond van den dag met alle uwe herinneringen,
met alle uwe verwachtingen, met alle uwe heerlijkheid die gij boven mijn
hoofd ontrolt hebt. Het verleden is voorbij, maar dat verleden heeft mij in het
geloof aan God, den opper bouwmeester des heelals, den vader der menschen,
versterkt. Het verleden is voorbij, maar kennis heb ik opgezameld en met
levenswijsheid mijn hart verrijkt. Twintig jaren was ik in een letterkundige
kring werkzaam, zeven jaren ben ik lid van uwen kamer. Maar o, van nog veel vroeger
streelt mij in deze oogenblikken de herinnering van al die warme blijken van uw
innige vriendschap op den levensweg genoten.
Het verleden is voorbij, zoovelen die ik dank verschuldig ben sluimeren reeds
in den schoot der aarde, maar ook het heden getuigd het mij.
Nog gaar ik kennis op, nog wort mij de hand der vriendschap gereikt en de schoonste
triomf die ik uit uw midden wegdraag is uwe genegenheid en belangstelling in mij.
O innige en heilige liefde die mij in den geest met God, met onsterflijkheid,
met de wereld der afgestorven verbindt, welke herinneringen schenkt gij mij?
Uren van smart zijn over mijn hoofd gegaan en dagen van rouw hebben mij bezocht.
Maar troost, hoop, moed en sterkte hebt gij mij ingestort.
En nu, het verleden is voorbij, een onzekere toekomst wenkt, maar hoe duister
het verschiet ook zijn mogen, niet in staat mij zelve weg te denken, blijft dat
lichtpunt over dat naar leven en voortduring heen wijst. -
Ja, dien band bestaat op aarde,
Die de zielen zamen hecht,
Aan haar duurzaamheid en waarde,
Heeft Gods liefde een merk gelegd.
Nooit, wat mind're of zink tot kleinheid,
Nooit ontsnoert zich weer dien band.
Sluitend met een Engelreinheid,
Van der zielen vaderland.
Juichen mogen we in het leven,
Dat de schoonste roeping biedt,
Eeuwige harptoon wordt gegeven,
Voor den klank van 't aardsche lied.
Rustloos waken op den drempel,
Rustloos wachten zij ons lot,
Open ingang in zijn tempel,
Is der zielen deel bij God.
Alles, alles eens te vinden,
Licht en heil dat immer wast,
Liefde zal dien band ons binden,
De aarde is aan den Hemel vast!
Ja, ik herinner het mij, aan de knieën der moeder, aan den boezem der geliefde
en in de armen eener Gade zijn de voorbereidings oogenblikken ter aanknooping
van dien band, en als dan onze liefde zich uitstrekt, en meerder en meerder den kring
verwijd, en eenmaal het menschelijk geslacht één huisgezin vormde,
eenen algemeene Vader wort, die allen als zijne kinderen zegent en weldoet, dan
eerst zoude het uur zijn aangebroken, die vervulling der heerlijke profetie,
vrede, vrede op aarde.
Ja, reikt de hand, treed toe, o volken van deze aarde,
Als leden van één huisgezin.
Het heil dat ons deze eeuw, vooruitgangs eeuw bewaarde,
Zij mede liefde en broedermin.
Ja, moge allen zoo de broederband omstreng'len,
Zoo komt het rijk van onzen Heer,
Zoo winnen liefde en deugd, en zoo zien eens Gods eng'len,
op een gelukkig menschdom neer.
Het verleden is voorbij, en voor velen uwen M.H! kunnen nog jaren voorbijgaan
eer herinneringen van 70 jaren u voor den geest komen. O, ga het u dan even als mij,
lust en kracht te voelen voor die zinspreuk 'Vooruitgang is ons doel'.
Welke veranderingen dan in ons midden mogen plaats hebben, wij zullen
het goede weten te waarderen dat voorbij is, en het nieuwe met hoop en
vertrouwen tegemoet treden.
Wij zullen aan die zinspreuk pogen te voldoen, door kennis op te zamelen,
door vriendschap aan te kweken en te bevorderen, door eendracht in ons
midden te doen wonen, en in liefde te ontgloeijen voor betrekkingen, voor
vrienden, voor de geheele menschheid, voor God, voor onstervelijkheid,
in een eindeloos vaderland.
't Verleden is voorbij en voor mijn oog vervlogen,
Met al zijn vreugde, al zijn smart.
Met dagen van genot, verrukt en opgetogen,
Of rouwend met gebroken hart.
En nog, nog sta ik hier bezield door vuur en leven,
Want liefde en vriendschap schenkt mij kracht,
O, volgt mij op die baan, om naar dat doel te streven,
Waar ons de schoonste toekomst wacht.
Dan zal de Kamer van den Bergh in luister bloeijen,
Geleidt door kennis, liefde en kunst.
Dan zal zij menig oog en menig oor hier boeijen,
En delen in der braven gunst.
Komt broeders weer de hand met lust ineengeslagen,
Der vad'ren kroost binde eenen band.
Dan zullen we onzen naam tot roem der stad eens dragen,
En eere zijn voor 't vaderland.
|
|