Harme Bevoort
Dichter van Enkhuizen
home  |  de gedichten  
 
 
     

De Stillewachts, aan de burgery der stad Enkhuizen,
op den eersten January 1840.

Zoo is alweêr een Jaar voorbij,
God lof! den morgen vieren wij,
Den morgen van een' kring op nieuw aan ons gegeven.
Wat ons 't herdenken wezen moog',
Gemoedigd slaan wij 't hoofd omhoog:
Hij, die natuur bewaakt, waakt voor ons heil en leven.

Ja, schoon de tijd ook rust'loos snell'
Ons lot staat onder Gods bestel;
Aan hem bevelen wij de korte levensjaren.
Wat ons dan ooit bedroeve of streel'
Op Hem zij onze hoop geheel,
Die vaak uit lijdenswee de nev'len op deed klaren.

Wij juichen in gewenschte rust;
De vredezon bescheen de kust,
Och, mogt de voorspoedzon ook voor Enkhuizen dagen!
Herleefde de oude bloei hier weer!
En zagen wij de smart niet meer,
Om buiten onze wal om werkzaamheid te vragen!

O Vaderstad! uw Stillewacht
Waakte voor uw welzijn elken nacht,
En mogt zoo vaak en wensch en bede zamen paren.
Uw heil is steeds de geest van 't lied,
Dat trouwe pligtsbetrachting biedt,
Uw heil de wensch voor u bij 't wisselen der jaren.

Al wat zich binnen u bevindt,
Het één en heilig doel gezind
Om 't nut der maatschappij bevorderbaar te wezen -
Om armen liefd'rijk bij te staan -
Om in 't goede voor te gaan -
Hen allen moog' God's gunst ten rijksten zegen wezen!

Die gunst ruste op elk achtbaar hoofd;
Ook worde nooit het vuur gedoofd,
Dat voor Enkhuizens heil zijn Stadsbestuur doet blaken,
Dat heil deel' zich aan elken kring
Gebiede God zijn zegening
Leeft Burgers! dan gerust, uwe Ed'len blijven waken.

Geen vlam die dreigend opwaarts klimt,
Zij ooit weêr die uw rust begrimt.
Men dempe de oude vaart: uw welvaartsbron blijve open!
Zoo moge een tak van uw bestaan
Weêr ruime vangsten gadeslaan;
De kleine visserij op bet're tijden hopen.

God hoede 't dierbaar vaderland!
Hij wake voor den eendrachtsband,
Die steeds met liefde en trouw Oud-Nederland mogt bieden!
Hij zij des Konings steun en staf,
En doe, bij wat ooit liefde gaf,
Oranje en Wurtemberg het hoogst genoegen vinden!

Dat eerlang, als een goed geschenk,
Het Rijk aan onze Stad gedenk'
En hare werkkring hier meer uitgebreidheid geve!
Zij zóó der jaren tegenspoed,
Door heug'nis onzer trouw vergoed,
Op dat 't vertrouwen op 's Lands zorg hier weêr herleve.

De jeugd betreed' hier 't roemrijk spoor,
Te streven naar der kunsten koor,
Zich wetenschap en deugd als schatten aan te garen.
Der vad'ren trouw en Godsdienstzin,
Eenvoudigheid en menschenmin,
Versiere Enkhuizens kroost, en kroon der grijzen haren.

Wanneer de koude nijpt en treft;
Wanneer de storm het hoofd verheft,
De schaam'le rilt en beeft, de and'ren angstig vreezen;
Dan daal' van God en hoop en kracht,
't Vertrouwen op zijn liefde en magt,
Dan toon Hij, als weleer, der vad'ren God te wezen!

Komt, Burgers van de vaderstad!
Op nieuw met moed de taak gevat,
Op nieuw naar 't doel gestreefd, in ed'len gloed ontstoken:
(God helpt, wie zelfs zich t' helpen tracht.)
Dan wijkt het duist're van den nacht!
De brave ziet zijn loon; de dag is aangebroken!

 

Te Enkhuizen, bij J. over de LINDEN, Boekverkooper.