|
|
De STILLEWACHTS
Aan de Burgerij der Stad
ENKHUIZEN,
op den eersten Januarij 1855.
Het is geschied. Het oude zonk,
En plegtig roept haar graf herinn'ring aan 't verleden:
De juich- en feesttoon die er klonk,
De schat van zegening den Hemel afgebeden,
De tranen, door smart geschreid,
De dierb'ren naar de groeve heen geleid,
En zooveel kommer, angst en zorgen,
Voor 't menschlijk oog in 't hart verborgen.
Het is geschied. Hoe duiz'len wij
Bij 't luttel maandental, weêr in het niet vervlogen!
Verleden, ja, wat, wat zijt gij?
Een uchtendnevel, snel aan ons gezigt onttogen.
Het is geschied. Zij vloden heen,
De dagen van gejuich en van geween;
En op het graf der voorgeslachten
Staan wij de toekomst intewachten.
De toekomst? Ja, het is geschied,
Als of een Godsstem sprak; de oorkaan is losgebroken,
De welvaart zinkt waar vrede vliedt,
En oorlogswoede en wee den grond van bloed doet roken.
Ja, ginter is de Hemel zwart:
Wat bang gezucht! wat breekt er menig hart!
o Morgenstond, voor ons verrezen,
Wat zal uw avond voor ons wezen?
God lof! God dank! wij zien u aan,
Herinneringen, voor verbeelding opgerezen.
Wat hoop, de volle schoven staan
En Land en Stad is vreugde en zegen toegewezen!
Enkhuizen, als een bruid getooid,
Zie hare vlag en Neêrlands vlag ontplooid,
De landbouw ziet haar nijv're zonen
Met eermetaal en giften kroonen.
Wat schatten van vernuft en vlijt!
Wat roem en eer de stad ten deel gevallen!
Herleeft ge, o langverleden tijd,
Uw drukte en gewoel in haar aloude wallen?
De feesttoon ruischt, de feesttoon klinkt,
De spreuk Candide en Constanter blinkt
Ja, 't nageslacht zal, als voor dezen,
Hier blank opregt, standvastig wezen.
o Hoopvol uitzicht in 't verschiet!
Laat vrij Sebastopol haar rotsen zien verpletten,
De God der vad'ren wankelt niet;
Hij, onze vaste burg, zal in Zijne hoede ons zetten
Als 't noodweêr loeit, de stormwind woedt,
De baren steig'ren van den zilten vloed
En dreigen ons geluk of leven,
Die Rotssteen zal ons nooit begeven!
Zoo zij ons God dit jaar nabij!
o Dat zijn geest het land en onzen Koning hoede!
De wijsheid van den wijze zij
En alle ellende weêr in ruime maat vergoede!
Zijn hemelsch licht verlichte 't pad
Der Ed'len, tot het heil der vaderstad,
Hun voorbeeld doe den burger streven
Om nuttig in zijn' kring te leven.
Haast zal voor hooger wetenschap
En meerder kennis hier een nieuwe tempel rijzen,
Vooruitgang zie van stap tot stap
Aan 't jongere geslacht het doel des levens wijzen.
Juich, Zangschool! Juich! en Teekenkunst
Streef naar des kenners lof en roem en gunst.
En Armebewaarschool, doe het weten,
Geen hooger stand heeft u vergeten.
o, Wees ons welkom, nieuwe kring!
Hoorde eens uw avondstond eerbiedig het betuigen:
"Dank Heer, voor elke zegening;
Gij gaaft ons rijke stof de knieën u te buigen!"
Ja, welk een nevel u omhull',
Dat blijder dag toch onze beê vervull'
En ieder in zijn stand te vreden
Met dank terugblikk' naar 't verleden.
Zoo moge uw licht nooit ondergaan,
Het licht van waarheid, liefde en Godsdienstzin en vrede!
En elke bron van uw bestaan,
Zij werke tot uw heil steeds rijk en krachtig mede.
Vooruitgang, ja vooruitgang zij
De leuze en 't doel van onze maatschappij.
Och, mochten allen, allen streven
Voor wijsheid en voor deugd te leven!
Verzamel u aan verre kust,
En schraag de halve maan, die glanst op tempeltinnen.
't Geloof is in Gods trouw gerust,
o Volken, Christus kruis zal eenmaal overwinnen!
Ontgespt het zwaard, verbreek de speer,
De scheem'ring daagt des dags van onzen Heer.
Wat beelden van verheven waarde,
Gods vrede en een gezegende aarde!
De tijd snell' heen en wisselle af
Laat kalmte en storm het leven beurt'lings treffen,
Millioenen zinken in het graf
En op der eeuwen puin zich slechts de dood verheffen,
Laat Rijk bij Rijken ondergaan,
Ook op het laatste zal dat woord er staan,
Als door den vinger Gods geschreven:
"Het is geschied. De Heer blijft leven!"
Gedrukt bij W. OVER DE LINDEN
bron: archief Semeijns de Vries van Doesburgh
|