Zenobie van Lennep |
||||
home correspondentie | publicaties | publicaties mengelwerk | ||
Een Anonyme Brief De laster is een gedrochtelijk wezen, dat niet beter afgeschilderd zou kunnen worden dan onder de gedaante van eene sissende slang met een engelenhoofd. Er behoort veel kracht des gemoeds toe om het verlokkend schoon en de geveinsde taal eens verraders te weerstaan. Niets beveiligt ons tegen de aanvallen van kwaadwilligen. De lijdelijke gewaarwording der afgunst groeit bij onze benijders weldra aan tot haat en vijandschap, en geene eigene behoedzaamheid, geen voorzigtig overleg, geen welberaden handelen, geene braafheid, geene onschuld kan ons bewaren voor den zwadder van den laster en de boosaardige vonden der nijd. "De tong des lasteraars," zegt een beroemd Fransch kanselredenaar, "is gelijk een verterend vuur, dat alles, wat het aantast, schendt en verderft; dat doordringt tot in de ingewanden der aarde, en zich aan de verborgene zaken hecht ; dat alles, wat ons een oogenblik te voren nog zoo schitterend en voortreffelijk voorkwam , in nietswaardige asch doet verkeeren; dat, zelfs wanneer het uitgebluscht schijnt, met de meeste hevigheid woedt en het gevaarlijkst is, en dat alles, wat het niet kan verslinden, zwart maakt."? Het is ontzettend, wanneer men hierbij bedenkt, dat geene beschermende wetsverandering regtstreeks zooveel snoodheid te keer gaat. De boosheid kan bedwongen, maar niet uitgeroeid worden. De man, die zijnen natuurgenoot het leven beneemt, wordt des doods schuldig gekeurd en gestraft, en hij, die eenen doodslag aan een zijner medeburgers begaat, dat is te zeggen, die bedektelijk diens eer aanrandt en hem van zijnen goeden naam berooft, zonder zichzclven en zijne kwaadaardigheid daarbij bloot te geven, leeft ongedeerd in weelde en aanzien voort, en wordt niet zelden voor een der beminnelijkste menschen gehonden. In vollen nadruk bezig ik de uitdrukking "zedelijke doodslag." Laster, ofschoon vaak van alle straf ontheven, staat gelijk aan moord; want de laster ondermijnt het bestaan en grijpt in de waarde des levens. Eerlijkheid, opregtheid, goede trouw en waarheidsliefde zijn van ouds kenmerkende eigenschappen van onzen volkaard, en wanneer wij de gedenkboeken der staten van Europa doorloopen, zoowel die van vroegeren als van lateren tijd, dan mogen wij er er ons met trotsche vreugde op verheffen,dat de Nederlanders meer dan eenig ander volk vreemd zijn gebleven aan eerrooving en laster, de wanbedrijven van lafaards en booswichten. Thans echter, nu de beschaving tot zulk eene hoogte gestegen is, nu de algemeen verspreide kennis en verlichting in alle kringen is doorgedrongen, nu alles streeft naar vooruitgang, verneemt men de klagt, dat eene overtreding, die het uitvloeisel is van het diepst bederf der zeden, meer en meer toeneemt, en zelfs als eene aardige grap, eene kleine fopperij, eene geoorloofde misleiding uit loutere scherts wordt bedreven. Elke bedekte en daardoor onnaspeurlijke aanval, waartegen men zich niet verdedigen kan, is eene laagheid. Doch de boosheid vermomt zich doorgaans te vergeefs; niets is ter wereld zoo diep verborgen , of het komt vroeg of laat aan het licht. Het volgende voorval, dat op zuivere en ware gronden steunt, kan strekken om deze opmerkingen te bevestigen. De Heer de W*** was een vermogend man, en stond aan het hoofd van een der bloeijendste handelshuizen onzer hoofdstad. Zijne familie leverde het boeijende schouwspel op van een talrijk gezin, onderling verbonden door de banden des bloeds, maar nog meer door de dagelijksche behoefte aan elkander, en door vriendschap en welwillendheid. De inwendige rust van het huis, de vaste gewoonten die er in heerschten, en vooral de gulle openhartige toon der eensgezinde huisgenooten, waren een schoon blijk en een zekere waarborg, dat allen elkanders belangen kenden en naar oude zeden behartigden. In het voorjaar 18** stond de W*** op het punt om zijne oudste dochter, de innemende Clara, uit te huweiijken aan den Heer van L**, een jong koopman, wiens zaken mede zeer goed stonden. Verg niet van mij, dat ik u het geluk der minnenden schetse. De liefdesgeschiedenis van een ander, hoewel zij menigwerf de goede luim van vreemden opwekt, is doorgaans vervelend om aan te hooren, en niet minder vervelend om te beschrijven. Niet een ieder, die zich waagt aan zulk een onderwerp, slaagt gelukkig in zijne poging. Ik althans zal het hier vermijden, en ik heb ook inderdaad veel ernstiger en gewigtiger aangelegenheden af te handelen. De jonge lieden waren dan verloofd, en de eerste geboden van het huwelijk waren reeds afgekondigd. Van L** was dagelijks aan het huis zijner bruid, en allen aldaar waren vrolijk gestemd. In tegenwoordiglieid zijner aanstaande schoonmoeder voerde hij met Clara en met zijne toekomstige broeders en zusters een levendig en afwisselend onderhoud, dat onnoodig is hier vermeld te worden, daar het in geen verband staat tot hetgeen ik wilde verhalen. Plotseling werden zij gestoord, en de Heer de W***, die altijd overstelpt was met bezigheden, trad met drift binnen. Zijn anders opgeruimd en helder wezen was verstoord. Zijne ontroering was zigtbaar, en de hand, die van L** vatte, beefde en was klam. Groot was de ontsteltenis van allen, die zich om hem drongen. De W*** sloeg er weinig acht op. Hij beheerschte zich nog genoegzaam, hoeveel moeite hem dit ook kostte, en vermogt zooveel over zichzelven, dat hij op vrij bedaarden toon den Heer van L** verzocht hem te volgen in het nabijgelegen vertrek. Zijn oudste zoon Karel deed eene schrede voorwaarts, en daar geen wenk van zijnen vader hem terughield, volgde hij de beide heeren. Mevrouw De W***, hare dochter en de achtergebleven kinderen, zagen hen vol angst na, en meenden niet anders, of de W*** moest de allerongelukkigste tijdingen hebben ontvangen, en zij bereidden er zich op, om een groot onheil te vernemen. Dáár keerden de heeren terug. Van L** hield eenen geopenden brief in de hand, dien hij met woedende blikken als verslond. "Dit is de onbeschaamdste leugen, die ooit werd uitgedacht" riep hij met verontwaardiging uit. Hetgeen de Heer de W*** had willen voorkomen, gebeurde, en zonder eenige voorbereiding vernamen Clara en hare moeder de onaangename zaak, die allen zoozeer schokte. "Hoor mij aan, Mevrouw!" riep van L**" en help mij; vertrouw mij, raad mij; raad ons allen" "Ja, raad ons," viel Karel er op in; "want de zaak is moeilijk, en wij zijn niet bedaard genoeg om alles...." ?Doch van L** liet hen niet uitspreken, maar vatte het woord weder op, en met kliimmende drift verhaalde hij, dat het schrift, hetwelk hij in handen had, een namelooze brief was, waarin zijn aanstaande schoonvader verwittigd werd , dat de man, aan wien hij op het punt stond zijne geliefde oudste dochter uit te huwelijken, reeds sedert jaren een andere verbindtenis op het oog had gehad; dat hij die betrekking niet verbroken had, maar eenigzins had verwaarloosd, toen hij het vooruitzigt had gekregen een rijker huwelijk te kunnen sluiten; en dat dus het belang zijne keus bestuurde, waar zijne genegenheid elders geplaatst was. Men bood zich aan om de bewijzen hiervan veertien dagen later te leveren. Mevrouw de W*** ontroerde; maar de zelfbeheersching der huismoeder begaf haar niet. Verontwaardigd, maar uiterlijk kalm strekte zij stilzwijgend de hand uit naar den brief. Zij las dien nogmaals over, of gaf mogelijk voor dien te lezen met het doel om zich te herstellen van hare eerste verbazing en om te kunnen bedenken wat hier te doen stond. Naar allen schijn bedaard, vouwde zij het blad toe, legde het voor zich, en streek er met de hand over heen. "Maar dat is toch niet waar, van L**?" sprak zij, rustig vragende. ? "Neen, zeker is dat niet waar!" hervatte hij snel. ? "Wie zou zoo iets kunnen gelooven?" sprak zij. ? "Uw echtgenoot, de Heer de W***, Mevrouw. O, help mij hem van het tegendeel overtuigen!" zeide van L**. ? "Hoe, mijn vriend!" hernam zij, terwijl den Heer de W*** naderde en hem de hand drukte: "hoe, gelooft gij eenen naamloozen brief? Zult gij de rust, het geluk van uwen huiselijken kring laten verstoren door een geschrift van eene ongekende hand, dat slechts eene opgeraapte leugen van den nijd bevat? Van L** heeft zeker verborgen kwade vrienden. De afgunst waakt altijd. Kunt gij het woord van een eerlijk man in twijfel trekken, en de duistere, geheimzinnige beschuldigingen aannemen van eenen laaghartigen vijand, die eene schandelijke list te baat neemt om den persoon, dien hij haat, te schaden? Onttrek uw vertrouwen niet aan den man, die gij kent, en dien gij waardig hebt gekeurd uw schoonzoon te worden. Gij weet het immers, hij, die eenmaal het oor leent aan den laster, en er zich gevoelig voor betoont, stelt zich in de magt van elken ellendeling, die er eenig belang bij zou kunnen hebben om zijnen vrede verstoren. Spaar uzelf die bittere ondervinding." "Ja maar," sprak de W***, "de dierbaarste belangen van mijn kind zijn er mede gemoeid." ? "Ben ik dan geen moeder om dit ook te begrijpen?" vroeg Mevrouw de W*** op gevoeligen toon. ? "Het is zoo!" hervatte haar gemaal; "doch die berigten en bewijsstukken, waarvan gesproken wordt...." ? "Zijn niets anders den eene list, waaarmede men ten doel heeft schande over uw huis te brengen," zeide zijne zachtmoedige gade. "Men doet het blijkbaar om tijd te winnen en welligt eene schorsing des huwelijks te veroorzaken. Hoe zou men er zich in verheugen." voegde zij er bij, "indien gansch Amsterdam er van gewaagde, dat de voorgenomene echtverbintenis uitgesteld was, en indien de redenen daarvan alom met verzwarende omstandigheden in het breede verhaald en besproken werden. Bewaar ons voor het in opspraak komen Geef de spotters geen stof tot lagchen." Zoo redeneerde en sprak zij nog eenigen tijd voort met de haar eigene bezadigdheid. Zij bragt haren echtgenoot weder tot bedaren, en troostte hare dochter. Van L** gevoelde, hoezeer hij haar veel verpligt was voor het vertrouwen in hem, dat zij aan den dag legde; maar hij besefte tevens, dat het bij dit alles hier niet aan geldige en tastbare bewijzen, dat hij gelasterd was, mogt blijven ontbreken. De dringende noodzakelijkheid van den schrijver of zender van den anonymen brief te ontdekken, deed hem ernstig nadenken. Dáár herinnerde hij zich eensklaps eene omstandigheid uit zijn leven, die hij door vroegere ondervinding reeds meermalen gegist had dat eenen schadelijken invloed op zijn bestaan had uitgeoefend. Het was een flauw vermoeden, maar het bragt hem eenigzins op het spoor der list. Hij sprong op, haastte zich aan de familie mede te deelen, op welke middelen hij bedacht was om de zaak na te sporen, en verzocht Karel zijne pogingen te ondersteunen. Hoewel men zich weldra aan tafel zou begeven, spoedden de beide jonge lieden zich voort, ten einde dien zelfden dag nog alle zwarigheden uit den weg te ruimen. Zij gingen eerst naar een bekend graveur, en toonden hem het zegel van den brief. Het afdruksel van het cachet, dat men gebruikt had om den brief' te verzegelen , bestond niet in naamcijfers, noch in een wapen, maar stelde slechts een zinnebeeldige figuur voor; het was echter in het oog vallend genoeg, en keurig genoeg bewerkt, om in het geheugen te blijven van iemand, die het kon vervaardigd hebben. ln zeker opzigt deden van L** en Karel ook geene vergeefsche poging. De graveur, tot wien zij zich wendden, had wel zelf het cachet niet gesneden, maar hij herkende dadelijk het werk van een zijner confraters, en noemde hen dien. Zij zochten dezen dadelijk op, en hij kwam er terstond voor uit, dat hij eenige jaren geleden, in de dagen dat de dames een zoogenaamden charivari aan haren horlogieketting droegen, dit zinnebeeld op eenen cornalijnsteen gesneden had voor zekere Mevrouw Fl***n, zijnde eene jonge weduwe,wier karakter te ligtzinnig was, om de onafhankelijkheid waardig te kunnen handhaven welke haar fortuin haar verzekerde. De graveur liet hen, al sprekende, ook nog het koperen plaatje voor hare visitekaartjes zien, dat hij bewaarde, om er van tijd tot tijd afdrukken op te doen maken. Van L** vroeg hij hem om het adres der dame, en verzocht hem onder hetzelve eene verklaring te schrijven en te onderteekenen, dat hij werkelijk dat cachet voor haar had gesneden. Vervolgens vroeg hij hem, waar hij wel dacht dat het papier van den brief kon gekocht zijn. De graveur zag het papiermerk na, en verklaarde, dat men het slechts bij één papierwinkelier te Amsterdam kon krijgen; want het was buitenlandsch fabrikaat, en die winkelier was de eenige depothouder dier buitenlandsche fabriek. Dezen winkelier gaf hij hen naauwkeurig op, en Karel en van L** haastten zich hunne nasporingen voort te zetten. Zij kwamen in den winkel, en begonnen met te vragen of men daar Mevrouw Fl***n ook kende, en of men wist waar zij woonde. Het antwoord van dien winkelier luidde toestemmend; nu vroegen zij wederom, of men haar ook onlangs papier had verkocht, en in dat geval verlangden zij ook van die zelfde kwaliteit te nemen. Men bragt het papier. De heeren vergeleken het met den brief, en overtuigden zich, dat het in alle opzigten hezelfde was. ten overvloede namen zij ook nog een onderteekend bewijsschrift van den winkelier, dat dit het papier was, hetwelk Mevrouw Fl***n gewoonlijk gebruikte. Voorzien van dit nieuw en krachtig bewijs tegen de dame, die zij verdacht moesten houden, begaven zij zich weder op weg. Van L** intusschen begon meer en meer doorzigt in de zaak te krijgen. De naam alleen van Mevrouw Fl***n bevestigde hem in de gissing, die hij had opgevat; hij begreep waaraan hij dit onaangename voorval te danken had. In vroegere jaren, toen Mevrouw Fl***n nog een jong meisje was, plagt hij haar vaders huis veel te bezoeken. Zelfs werd zijn verkeer aldaar zoo druk, dat haar vader zich verpligt achtte hem te vragen, of hij eenige inzigten had bij het bezoeken van zijn huis. De oude heer handelde wat overijld, en wilde iemand dringen, die zich sterk genoeg voelde om vrij te zijn. Van L** verklaarde hem onbewimpeld, dat hij geene andere of verdere bedoeling had, dan de aangeknoopte vriendschappelijke betrekking aan te kweeken. Dit was eenigzins eene niisrekening voor den heer des huizes; het vertoornde hem, en op een onzachten toon voegde hij van L** toe: "Wat kwaamt gij hier dan eigenlijk bij mijne dochter doen?" ? Van L** antwoordde zeer eenvoudig en koelzinnig: "Ik kwam muzijk maken." ? De vader verbeet zijne spijt, en eindigde met hem te verzoeken, van voortaan zijne muzikale uitspanningen elders te nemen. Korten tijd daarna huwde zijne dochter met den Heer Fl***n. Evenwel vergaf zij van L** de vernedering niet, die zij had moeten ondervinden, en die haar vader haar eigenlijk berokkend had. Van L** ondervond, dat de wraak van eene onedelaardige vrouw onverzoenlijk is. Dikwijls ontmoette hij tegenstand en onoverkomelijke hinderpalen, als hij dacht zijn geluk te vestigen; meer dan eens ontdekte hij, dat er onnaspeurlijke schadelijke geruchten tegen hem verspreid werden door ongekende belagers , en zijne beste plannen zag hij verijdeld.Weinig vermoedde hij, dat die geheime vijandschap school bij de jonge vrouw, die hij als meisje gekend had, maar die hem altijd zeer onverschillig was geweest. Sedert ruim een jaar was zij weduwe. en haar gedrag als zoodanig, hare listen, hare kunstgrepen, haar ongestadige aard en de verdachte betrekkingen, die zij had aangeknoopt. bekrachtigden maar al te zeer de waarheid der ontdekking van Karel en van L**. Zij keerden huiswaarts, met de zekerheid, van alle door hare list veroorzaakte zwarigheden uit den weg te kunnen ruimen. Hoe verwonderd waren zij echter, toen zij, bij het binnentreden in het woonvertrek der familie, aldaar een talrijk gezelschap vergaderd vonden, en onder de bezoekers ook Mevrouw Fl***n ontdekten. Zij was gekomen, gedreven door het verlangen om getuige te zijn der stoornis, die zij in dat huis meende te hebben aangerigt. Nooit had zij afgelaten zich overal in te dringen, waar zij wist dat zij van L** moest vinden. Nu had zij verscheidene harer vrienden, die ook bekend waren aan het huis van de W***, overgehaald, om er dien avond een bezoek af te leggen. Het was alsof zij hen bijeengeroepen had, opdat zij getuigen van hare schande zouden zijn. Haar ziende, kon van L** zijne verbazing niet ontveinzen Hij trad nader zonder zich voor haar te buigen, zag haar scherp in het gezigt, en sprak zeer luide, ten einde de aandacht van alle aanwezigen tot zich te trekken. "Het is mij dan heden gebleken, Mevrouw, hoe men den haat onder betuigingen van vriendelijkheid kan bedekken. Ik ken thans de hand, die mij in alles tegenwerkte, en mijnen weng versperde." Op dezen hevigen uitval moest eene verklaring volgen. De omstanders drongen zich verbaasd om beiden heen; ij mogten eischen meer van de zaak te vernemen. Van L** aarzelde dan ook niet hen te voldoen; hij verzocht Mevrouw de W*** om de vrijheid van zich te mogen verklaren. De zaak was reeds te ver gekomen, dan dat zij hem dat zou hebben kunnen weigeren. Nu ontvouwde hij het gansche weefsel der boosaardigheid van deze vrouw. Hij bragt zijne bewijzen bij, legde hen de handteekeningen van den graveur enden papierhandelaar voor, en overuigde aleen, dat de anonyme brief dien hij hun vertoonde van haar afkomstig was. Hare laatste poging, om nogmaals zijn levensgeluk te verwoesten, was even onvoorzichtig als als schaamteloos geweest. Door den nijd verblind, had zij een stuk gewaagd. dat de sterkste bewijzen tegen haar met zich voerde. Een gemompel van afkeuring verhief zich in den kring. die haar met verachting gadesloeg. Een ieder verwijderde zich van haar. Zij vond geene woorden om zich te verdedigen en allen van zich afgewend ziende , trad zij achterwaarts, rigtte nog eens een dreigenden blik op van L**, en verdween. Haar vertrek deed alle spanning onder de aanwezige vrienden ophouden. Vreugde en vertrouwelijkheid vervingen de pijnlijke stilte. Ouders, kinderen, bloedverwanten. vrienden en bekenden, allen betuigden elkander onderling de hartelijkste blijdschap over het afgewende kwaad. Eindelijk plaatste men zich aan den avonddisch, van van L** en Karel reeds met ongeduld naar verlangden, en het gulste onthaal besloot den onrustvollen dag. In Amsterdam weet men alles; de minste geruchten verspreiden er zich zeer spoedig. Weldra was de gansche stad vervuld van het eerloos bedrijf van Mevrouw Fl***n. Gekend en ontmaskerd, kon zij op die plaats niet blijven. Den daarop volgenden zomer deed zij een reisje naar België, en zij scheen voornemens te zijn zich te Brussel te vestigen. Men heeft haar zonder leedwezen zien vertrekken. Z.
|