Zenobie van Lennep |
||||
home correspondentie | publicaties | avonturen   mengelwerk | ||
Eind 1846 publiceert ze de novelle
'Het Nanut'
in 'Het Leeskabinet', een tijdschrift met mengelwerk tot gezellig onderhoud
voor beschaafde kringen. Het is een uitvoerige beschrijving van de discussie die gevoerd wordt na een vergadering
van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
De professor schrijft er een inleiding bij.
Enkele maanden later wordt dit stuk gevolgd door
'Een eerste Maandag in Augustus te Enkhuizen'.
Zenobie vertelt hierin hoe haar plaatsgenoten jaarlijks met een vloot van scheepjes de kermis in Grootebroek bezoeken.
In de jaargangen '47 en '48 staan haar bijdragen
'Een anonyme brief', dat is Agatha Christie avant la lettre,
en 'Een broeder en zuster'.
Maar de uitgever van het Leeskabinet ziet toch meer brood in de verslagen uit haar woonplaats en stuurt het
volgende manuscript terug met een beleefd doch afwijzend briefje:
De Militaire Spectator van mei 1847, onder redactie van kolonel van Rijneveld, ruimt zeven pagina's in voor haar proeve over 'de volgorde der standen van de maatschappij'. De inleiding van het stuk door de redactie is zeer lovend. Ze wordt vergeleken met juffrouw Toussaint. In 1848 publiceert ze het verhaal 'Bernadotte' over de Zweedse koning in het tijdschrift De Recensent en 'De handschoenen' in de Drentsche Volksalmanak.
En dan geeft ze de schrijver
H.J. Schimmel
een veeg uit de pan. Hij heeft het drama Joan Woutersz geschreven
dat in Enkhuizen speelt tijdens de 80-jarige oorlog. Historisch deugt er echter niets van vindt Zenobie en ze verdedigt
de stad met verve in een lang artikel in het tijdschrift
'De Recensent, ook der Recensenten' van 1848.
Jacob van Lennep Hendrik Willem Tydeman In 1872 draagt ze bij aan de herdenking van Enkhuizen's rebellie tegen het Spaans gezag in 1572 met de historische verhandeling 'De vrijheidsvlag geplant te Enkhuizen in Mei 1572'. 'Belangrijk aandeel, door de stad genomen in de gebeurtenissen van dat jaar, in korte trekken voor het feestvierend nageslacht'. Het wordt ter plaatse uitgegeven door A. Egmond. De Koninklijke Bibliotheek bezit nog een aantal onuitgegeven manuscripten die getuigen van "de afwijzing der heeren drukkers en uitgevers" die ze tijdens haar leven heeft ondervonden. Aan Jacob van Lennep schreef ze in dat verband dat haar sekse ten opzichte van de letterkunde vrij wat lasten opleverde. Vertalingen Na haar gedwongen verblijf in het gesticht gaat Zenobie verder op het literaire pad met vertalingen. Groot voordeel daarvan is dat ze er geld voor krijgt en dat kan ze goed gebruiken. Voor haar novellen bestond de beloning doorgaans uit 25 apart gepagineerde exemplaren van het gedrukte artikel die aan familie en vrienden konden worden gestuurd. Haar debuut als vertaalster maakt ze met een werk van de Duitse schrijver Berthold Auerbach. Zijn 'Schatzkästlein des Gevattersmanns' wordt in 1859 uitgegeven door S.E van Nooten te Schoonhoven met de titel 'Juweelen'. Jacob van Lennep schrijft er een voorwoord bij op verzoek van Zenobie en tot vreugde van de uitgever. Zijn naam doet het goed in de verkoop. Andere vertalingen die ze maakt van Auerbach's werk zijn:
Levenstypen (1861, uitgegeven door S.E. van Nooten te Schoonhoven)
Van de Duitse schrijfster Amely Bölte (1811-1891) vertaalt ze De Welfenbruid (1869, W. J. Thieme & Co te Zutphen). Van Jacques Louis Samuel Vincent zijn Godsdienstige Overdenkingen met inleiding van A.L.C. Coquerel (1867, L.E. Bosch en Zoon te Utrecht). En van Mevr. Long: Het beste deel uit het huisselijke leven (1861, Zutphen, J. A. Willemsen). Dit zijn uitgaven die ze onder eigen naam gedaan heeft. Waarschijnlijk heeft ze meer vertaald want het bezorgde haar de hoog nodige inkomsten, maar dat deed ze dan anoniem. Uit de brieven aan Auerbach is bekend dat ze ook zijn Volkskalender vertaalde.
|