Zenobie van Lennep
 
 
 
  home         correspondentie publicaties publicaties       mengelwerk  
 
 
 

 
                Voorwoord

 
                Waarde Nicht!

 
  Gy vraagt mijn raad, of gy das Schatzkästlein van AUERBACH zult vertalen en uw vertaling uitgeven. In 't afgetrokkene zeg ik op het eerste gedeelte van uw vraag uit den grond mijns harten: "ja!" op het tweede gedeelte, even zeer uit den grond mijns harten: "neen!" - Het vertalen is een hoogst nuttige oefening en vele schrijvers zouden meer naam verworven hebben, indien zy zich aanvankelijk meer op 't vertalen hadden toegelegd; - maar aan een anderen kant is er niets zoo treurig dan een vertaling. Ik wenschte, dat er geene bestond: en, hoe vereerend het voor een schrijver moge zijn, dat men zijn werk in een andere taal overbrengt, die eer vergoedt het verdriet niet, hem aangedaan door het bewustzijn, dat men hem, behalve de dwaasheden, welke hy gezegd heeft en waarvoor hy zich des noods verantwoordelijk stelt, er nog een legio andere laat zeggen, waar hy zelfs niet aan gedacht heeft.
  Wat my betreft, ik kom hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat een schrijver alleen schrijft en alleen schrijven kan voor hen, die eene en dezelfde taal met hem spreken en dat men, door zijn werken over te zetten, noch hem een dienst doet, noch hun, voor wie men zich die moeite geeft. Wie een werk lezen wil, leze het in 't oorspronkelijke: voor wie dat niet doen kan bestaat er ook geen behoefte, er kennis meê te maken. Zoo min als iemand de balsemende lucht aan Wight, de Hièrres of Madera kan genieten door 't bekijken van platen, waar die eilanden op zijn afgebeeld, zoo min zal iemand met den geest, met de ziel eens schrijvers gemeenzaam worden, wanneer hy hem alleen uit een vertaling heeft leeren kennen.
  Nu zult gy met reden hier tegen aanvoeren, dat ik zelf my meermalen heb schuldig gemaakt aan het bedrijf, dat ik afkeur: en dat er, zoo in rijm als in onrijm, verscheidene uitgegeven vertalingen bestaan van mijne hand.
  Ik zoû er u op kunnen antwoorden, dat die uitgaven ook behooren onder de pekelzonden, waar ik berouw over gevoel, en dat ik alles behalve op mijn gemak ben, zoo dikwerf ik aan de gekke figuur denk, die ik maken zal, wanneer het my eens gebeuren mag in den poeëtenhemel de schimmen van Lord BYRON, Sir WALTER, THOMAS MOORE, SCHILLER, enz. enz. te ontmoeten. Mijn eenige hoop is, dat zy, in hun nieuwen staat, als schimmen, geen Hollandsch hebben geleerd.
  Intusschen, er bestaat geen regel zonder uitzondering: - er zijn navolgingen, vooral in poëzy, die als nieuwe scheppingen zijn aan te merken. De Sint Albaan van BILDERDIJK, zoo wel als zijn Buitenleven, zijn honderd maal schooner dan de oorspronkelijke gedichten van WALTER SCOTT en DELILLE. - Maar van nieuwe scheppingen is hier de rede niet.  
Hebt gy er nu echter eenmaal uw zinnen op gesteld, een werk over te zetten en die overzetting uit te geven, en komt de vraag eenvoudig hier op neder, of gy dat van AUERBACH daartoe kiezen zult, dan laat ik al het hierboven gezegde buiten berekening en heb ik alleen te maken met de keuze, door u gedaan. Die keuze juich ik in dat geval van gandscher harte toe. Wel is er in 's mans verhalen - en hoe kon het anders? - veel, dat Duitsch en zeer Duitsch is; maar zij bezitten twee hoofdeigenschappen, waardoor zich anders de Hoogduitschers niet plegen te onderscheiden zy zijn namelijk niet duister, en niet ziekelijk gevoelig. In tegendeel, de vorm is doorgaands klaar als kristal, en de geest die er uit opstijgt, is die eener frissche, gezonde wijsbegeerte, die zelfs veel heeft van een frisch en gezond Kristendom.
  En voorts, behalve dat zijn de voorstellingen Duitsch, zy zijn, boven alles, waar: waar, in Duitschland niet alleen, maar overal. De schors moge alzoo naar een bepaalden bodem rieken, de kern kan overal worden geproefd en smakelijk bevonden worden.
  En ten slotte: het is my dikwijls by 't lezen van eenig boek voorgekomen, dat het werk my zeer vermaakte, maar dat ik zeer sobere gedachten opvatte van den schrijver: immers, dat ik zijn vernuft niet kon bewonderen, dan ten koste van zijn hart. By het lezen van het Schatzkästlein heb ik een aangenamer indruk ontfangen. Het boek heeft my een paar genoegelijke uren doen doorbrengen, en ik heb den schrijver lief gekregen. Hy behoort niet tot de zoodanigen, die alleen kunnen schitteren ten koste van anderen, genoemd of niet genoemd: hy schept er geen vermaak in, onaangename figuren te schetsen met het (maar zelden bereikte) doel, dat de lezer een tegenstelling maken zal tusschen hen en den schrijver, die dus ten voordeele van laatstgemelde moet uitvallen: in tegendeel, AUERBACH blijft zijn medemenschen, in weerwil hunner zwakheden, als broeders beschouwen: zijn oordeel is nimmer liefdeloos en hard, altijd verschonend en toegeeflijk: - hy trekt tegen de zonde te velde, niet tegen den zondaar.
  Dat is nu wel zoo als 't ook behoort, maar toch vooral niet zoo als 't algemeen in acht wordt genomen.
  En daarom: - zelfs in Frankrijk, waar men over 't algemeen juist niet zoo wegloopt met de byzondere hoedanigheden, die AUERBACH onderscheiden, heeft hy zich populair gemaakt; te meer zal hy het by ons worden. Wilt gy alzoo een vertaling uit het Hoogduitsch uitgeven, kies het Schatzkästlein: geen lezer zal het geheel onvoldaan uit de handen leggen, en uw uitgever zal er zich niet over te beklagen hebben.

        Geloof my, waarde Nicht.

        Uw Dv. Dienaar en Neef
        J. van Lennep.

        Amsterdam,
        18 Augustus 1858.