Zenobie van Lennep |
||||
home correspondentie | avonturen | publicaties mengelwerk | ||
Vlucht uit Groningen De onvrijheid van de drukpers in 1813 en de censor te Groningen Onder Koning Lodewijk had er nog eenige vrijheid van schrijven bestaan, na de inlijving bij het Fransche Keizerrijk was daarvan geen sprake meer. Napoleon kon niet dulden, dat daden door iedereen in het openbaar werden beoordeeld. Ook dit werd door hem bij de wet geregeld. In het Keizerlijk decreet van 5 februari 1810 op de drukkerijen en den boekhandel, werd op den voorgrond gesteld, dat niets mocht worden gedrukt, wat niet overeenkwam met de plichten van de onderdanen jegens den Souverein of met het belang van den Staat. Voor iedere stad en voor elk departement werd het aantal drukkers bepaald en niemand mocht drukker worden die niet had doen blijken van bekwaamheid, goed gedrag en liefde voor het algemeene vaderland en den Souverein. Drukkers en boekhandelaars moesten onder eede verklaren, dat zij niets zouden drukken of uitgeven wat gericht was tegen den Keizer of de bestaande orde van zaken. Den titel van ieder werk dat ter perse ging, moesten zij met den naam des schrijvers in een register inschrijven en hiervan terstond aan den Prefect en den Directeur-Generaal van den Boekhandel kennis geven. Indien het werk handelde over eenig politiek onderwerp, dan moest het vooraf aan de keizerlijke censors ter beoordeeling worden gezonden. Bovendien waren de Prefecten verplicht om alle manuscripten, die ter drukkerij werden ingeleverd en welke, naar zij konden vermoeden, eenige opmerkingen over de bestaande orde van zaken bevatten, op te eischen en het drukken te verbieden. Door dit decreet was de vrijheid van drukpers met één slag vernietigd. De schrijvers zagen zich onderworpen aan de willekeur van dikwijls onbedreven personen, die elk woord wikten en wogen en in iedere uitdrukking iets verdachts meenden te vinden. Het kwam o.a. wel voor dat er Bijbelteksten werden geschrapt omdat de censors meenden, dat de veiligheid van den Staat er door werd aangerand. Het eerste gevolg van de inlijving was voor de couranten - we vinden hier een aansluiting bij de beide vorige feuilletons in dit blad - dat althans de nieuwsberichten in twee kolommen naast elkander in het Nederlandsch en het Fransch moesten verschijnen. Uit sommige bladen blijkt dat van hooger hand last was gegeven om dit besluit te motiveeren. Opmerkelijk is de bewering, die in aanschrijvingen van den Directeur-Generaal der politie Devilliers Duterrage voorkomt, dat het bezigen der Fransche taal naast de Hollandsche "pourrait vous procurer des abonnés parsus les citoyens de I'ancienne France". Het hoofdmotief echter was zeker, dat deze methode: "contribuerait beaucoup a répandre I'usage de la langue francaise parsus ceux des sujets de Sa Majesté, habitant les provinces nouvellement réunis". In eene verzameling authentieke stukken - ons welwillend ter inzage afgestaan door den heer A. W. M. Mensing, van de firma Frederik Muller en Co. - zien we bet bovenstaande treffend geïllustreerd en toegelicht. Deze bescheiden hebben behoord tot het ambtelijk dossier van een der censoren, die met den titel van inspecteur van de drukpers en den boekhandel in elk departement van bet Keizerrijk waren aangesteld. De stukken zijn naar tijdsorde gerangschikt en in een omslag losjes ingenaaid. Bijna alle zijn uitgegaan van den Directeur-Generaal, die te Parijs de leiding voerde over bet toezicht op de drukpers. Het eerste document is een instructie ter uitvoering van liet reeds vermelde Keizerlijk decreet, van 5 Februari 1810, de volgende stukken bevatten toelichtingen en interpretaties omtrent de wijze waarop de bepalingen moeten worden opgevat en toegepast. Te samen geven zij weder een voorbeeld van de uiterste zorg waarmede de administratie onder het Keizerrijk alles tot in kleine bijzonderheden regelde, op sommige punten aansporend tot strenger toezicht, op andere de in de praktijk gebleken fouten in de wetgeving verbeterend. Zelfs in de strengheid die tot dwang en willekeur moest leiden, is toch een streven merkbaar om onpartijdigheid te betrachten en al te harde bepalingen door mildere te vervangen. De meeste dezer gedrukte stukken zijn in handschrift geadresseerd aan den "Inspecteur de la librairie et de l'imprimerie" in het Departement van de Wester-Eems (de tegenwoordige provincies Groningen en Drente) of aan de onder zijn ressort gevestigde drukkers. Hij heette G. van Lennep. Enkele circulaires, deze in tegenstelling met de overige, niet in het Fransch maar in het Nederlandsch gesteld, zijn uitgegeven door den Prefect van het Departement. Diens naam wordt nergens vermeld, maar we kunnen wel aanteekenen dat mr. H. L. Wichers, landdrost onder Koning Lodewijk, met 13 Dec. 1811 tot Prefect van de Wester-Eems werd benoemd. Hij was algemeen bemind omdat hij met groot beleid vele bezwaren van de overheersching wist weg te nemen en dikwijls krachtig bij het opperbestuur voor de benadeelden in de bres sprong. Eerst later, toen het noodig werd om de lastige conscrits in toom te houden en de gardes d'honneur in Groningen en ommelanden tot hun plicht te brengen, werd te Parijs een krachtiger Prefect gewenscht geacht. Daarom werd hij met 1 Mei 1813 vervangen door een echten Franschman, met den mooien naam Petit de Beauverger. Het zou niet moeilijk vallen uit de hier bedoelde stukken een overzicht te geven van de geheele wetgeving en het toezicht op de drukpers. Eenige voorbeelden kunnen echter volstaan. In een aanschrijving van 20 November 1810 geeft de Directeur-Generaal te Parijs een lange verhandeling over velerlei kleine geschriften, als schoolboekjes, verhalen voor kinderen, boekjes met anecdoten en volksliedjes, godsdienstige geschriften, vliegende blaadjes met voorspellingen van politieke, maar ook van bovennatuurlijke gebeurtenissen en in het bijzonder ook jaarboekjes, kalenders, almanakjes. Het was o.a. gebleken, - zoo schrijft de Directeur-Generaal - dat in zulke boekjes nog niet altijd duidelijk staat vermeld dat 15 Augustus de dag is van den Heiligen Napoleon en dat de eerste Zondag in December herdacht moet worden als de dag waarop Zijne Majesteit werd gekroond, en tegelijk als verjaardag van den slag bij Austerlitz. Daarop behooren de ambtenaren streng toe te zien, want: "ce sont-la deux fêtes vraiment nationales, dont le souvenir doit être rappelé a tous les Francais". Met vaderlijke bezorgdheid wordt vermaand om toe te zien, dat de eerbaarheid niet wordt gekwetst door aanstoot wekkende plaatjes; dat het bijgeloof geen voedsel vindt in dwaze voorspellingen van wonderen, tot schade van den werkelijken godsdienst. In plaats van sprookjes en fabelen, moet de verspreiding worden bevorderd van de roemrijke daden van den Keizer en zijne legers, opdat de gevoelens van eer en rechtschapenheid, naast liefde voor den Souverein, die karaktereigenschappen vormen van de Fransche natie, overal wortel schieten. Wat al die kleine geschriften betreft moeten de censoren in het bijzonder letten op de kramers en venters die met zulke boekjes den boer opgaan. Zij immers zijn sedert jaren overal de clandestiene verspreiders van allerlei gevaarlijk ontuig, als b.v. het zoogenaamde testament van Lodewijk XVI, dingen, die de geesten voeden met slechte herinneringen en dus schadelijk zijn voor de belangen van den Staat. Overigens bevat deze, evenals volgende aanschrijvingen, tal van aanwijzingen hoe de ambtenaren zich moeten gedragen zoodra een geschrift aan hun goedkeuring onderworpen, iets verkeerds bevat. In geen enkel dergelijk geval mag vergunning tot afdrukken worden gegeven voor en aleer de censor, nadat hij zijn rapport heeft uitgebracht, een machtiging van den directeur-generaal heeft ontvangen. Ziedaar slechts enkele grepen uit een overvloed van voorschriften. Het laatste stuk is een brief, dien we hieronder in zijn geheel laten volgen. Hij is geheel geschreven op dienstpapier, met gedrukt hoofd (door cursiveering aangeduid). De brief is besloten in een couvert met adres en titel van den afzender als in de missive zelf. Op de achterzijde is in rood lak een familiewapen afgedrukt. De brief is afgestempeld te Groningen. Blijkbaar heeft hij zijn bestemming niet meer kunnen bereiken en is aldus bij de stukken gebleven.
Groningue le 13 Novembro 1813.
Monsieur Ie Général Baron de Pommereul Conseiller d'état, Directeur-Generaal de l'imprimerie et de la librairie. Monsieur le Baron, L'ennnemi nous environne de tout cotés, on ne peut plus se retirer par le Département des Bouches de I'lssel. J'ai demande aujourd'hui un passeport pour aller dans le Département de la Frise, mais on me I'a refusé, comme a tout autre fonctionnaire public. Nous attendons les ordres de Monsieur le Général de division. Si la retraite dans un des autres Départemens de mon arrondissement est possible, j'en profiterai, aprês avoir consulté monsieur le Général ou monsieur le Préfet. J'ai cru de mon devoir de vous informer de la situation ou je me trouve. Je ne manquerai pas de vous faire part de toute démarche que je ferai, et de vous informer, en cas de retraite, du lieu ou je me trouverai pour y recevoir vos ordres.
Je suis avec le plus profond respect,
P.S. L'ennemi est a Aurich et a Embden, on l'attend à Zwol, il n'y a plus de francais dans cette dernière ville, d'après une lettre que j'ai recu aujourd'hui. De brief maakt den indruk, dat de schrijver haast had om weg te komen, en daar is reden voor geweest. De brief is gedateerd 13 November, Dienzelfden dag zijn de Franschen ongemoeid uit Groningen vertrokken en den 15den kwamen van den kant van Assen de eerste Kozakken voor de Heerepoort. Zij vormden de voorhoede van de groote afdeelingen die op den 16den uit Zwolle en uit Winschoten kwamen opzetten. Toen kwam heel Groninger land opeens onder Russisch beheer. De plotseling in Russische ambtenaren herschapen Groningsche maires behoefden wel niet aanstonds den knoet te gaan zwaaien, maar zij moesten zorg dragen, dat bij het volk voorshands de oranjestemming in mineur bleef. (Zie: 'Historisch Gedenkboek 1813', onder leiding van luit. gen. Koolemana Beynen (Haarlem de Erven Bohn). Dl. 1. over Groningen.) Eerst op 23 November kwam er een nieuwe Russische aanvoerder, en hij gaf onmiddellijk verlof, of eigenlijk bevel, om de oranjevlag uit te steken. Eenige dagen was hij de populairste man in Groningen. Wij zijn in staat omtrent het wedervaren van den Inspecteur G. van Lennep eenige nadere bijzonderheden mee te deelen. In den Groningschen Volksalmanak voor 1901 heeft Dr. I. Mendels, de schrijver van het zooeven geciteerde hoofdstuk over Groningen in het groote gedenkboek, - een bijdrage gegeven over het vertrek van de Franschen uit dat gewest in November 1813. Dit steunt nota bene op een rapport, gedateerd 3 December te Parijs, door onzen Van Lennep uitgebracht aan den Franschen Minister van Binnenlandsche Zaken. Het origineel berust in de "Archives Nationales" in de Fransche hoofdstad. We zullen slechts enkele feiten uit dit verhaal releveeren. Van Lennep vertelt, evenals in zijn brief, dat op 13 November ernstige berichten kwamen over de nadering van den vijand. Toen men nu den volgenden morgen vernam, dat de Russische cavalerie uit Zwolle in aantocht was besloten alle Franschen de stad te ontruimen. Zoo deed het garnizoen van 3 tot 400 man. Om 12 uur vertrokken vijf zwaar geladen schuiten allen beladen met Franschen en hun bagage naar Harlingen. Te Franeker stond 'het gepeupel' aan weerskanten van het kanaal en begon te schelden en met slijk en steenen te gooien. Van Lennep was op de eerste schuit. De Fransche dames bestierven het bijna vam angst. Hij sprak het volk in de landstaal toe, zeggende, dat hij Hollandsche dames begeleidde en dat er wel enkele Franschen aan boord waren, maar dat die nooit eenig kwaad hadden gedaan. Verder dreigde hij, dat er een generaal met 400 man uit Groningen in aantocht was en dat die zeker wraak zou nemen als de opvarenden werden lastig gevallen. Die speech had de gewenschte uitwerking, de drie eerste schuiten bleven ten minste ongemoeid, maar de vierde van de flottielje werd leeggeplunderd. Op den 15den werd Harlingen bereikt en vandaar voer men over de Zuiderzee naar Amsterdam. Het was op den historischen 16 November 's avonds 10 uur, toen de Fransche vluchtelingen voor de stad ten anker kwamen. "We zagen niet ver van ons een schip in vlammen opgaan; ook was er brand op verschillende punten in de stad; we hoorden de vreugdekreten van het volk. Duidelijk kon ik de kreten: "Leve Oranje! Oranje boven!" onderscheiden. Er was geen twijfel aan: dit was een revolutie." Van Lennep vertelt verder hoe men zich in het nauw gevoelde. Samen met een Fransch belastingambtenaar ging hij in een roeiboot. Ze lieten zich door twee schippersknechts, die goede fooien kregen, naar den wal roeien. Voor geval van nood hadden ze zich van een oranjelint voorzien (!) en zoo trokken ze dwars door de stad, te midden van het gepeupel, dat maar "Oranje boven!" en "Leve Oranje" schreeuwde. Eens werden ze door een zingende bende omsingeld, maar ze kwamen er goed af, want van Lennep praatte Hollandsch en de Franschman was zoo verstandig zijn mond te houden. Bij den heer D. van Lennep, broeder van onzen held, vonden de vluchtelingen volkomen veiligheid en ververschingen en daarna kon de inspecteur over de Groningsche drukpers al de Franschen van boord halen en een voor een stilletjes onder dak brengen in een hotel, waar men zulke gevaarlijke logeergasten om der wille van een hoog tarief durfde opnemen. Eerst te drie uur 's nachts waren allen bezorgd. Den volgenden dag wilde Van Lennep naar de "caisse centrale" gaan, waar hij nog 13,000 francs moest ontvangen. Maar daar kon niets van komen. Zijn Fransche medereizigers waren zóó bang, dat ze geen tijd wilden verliezen. Met achterlating van hun bagage reden ze weg, dwars door een menigte die twee Fransche belastingambtenaren achterna zat. In Haarlem was het rustig en niemand droeg er nog de oranjekokarde. In Den Haag hielden ze zich maar eenige oogenblikken op. Eenige menschen riepen "Oranje boven", maar men zeide dat de oranjekokarde in de stad (op 17 December!) algemeen gedragen werd. Tegen elf uur in den avond bereikten de reizigers Rotterdam en ze zagen hoe de douane-beambten zich juist inscheepten. Den volgenden dag kwamen ze langs Dordrecht, waar alles nog ordelijk was en op 19 November bereikten ze Breda. Van Lennep had hier de eer Zijne Hoogheid Prins Lebrun, den Hertog van Plaisance te spreken en hem verslag te doen van de vlucht uit Groningen. Op 20 November vertrok Van Lennep met zijn gezelschap van Antwerpen en op den 25sten bereikte hij eindelijk Parijs. Hij had niets bij zich en moest zich van allerlei aanschaffen om fatsoenlijk voor den dag te kunnen komen. Omtrent den persoon van G. van Lennep hebben we vele bijzonderheden gevonden, vooral in de levensschets gegeven door J. H. L. van der Schaaff in den Navorscher van 1864. Gerrit van Lennep werd geboren in 1774 te Almeloo. Zijn vader, Jacob Roeters van Lennep, was gehuwd met Catharina Coster, uit Almeloo, en had zich om de wille van hare gezondheid daarheen verplaatst. Gerrit was de oudste van zes kinderen, drie dochters en drie zoons, (De jongste van hen was Egbert David, geb. te Almeloo in 1787, gestorven in Doetinchem in 1851, bij wien Gerrit na zijn vlucht, gedurende het oproer te Amsterdam een toevlucht vond). Hij studeerde aan het Athenaeum te Amsterdam en werd in September 1793 ingeschreven als student te Leiden, waar hij op 27 Dec. 1797 promoveerde als doctor in de rechten. Hij vestigde zich toen als advocaat te Amsterdam, maar in 1808 werd hij onder-bibliothecaris van de Kon. Bibliotheek in Den Haag, waarbij hij voortaan tegelijk gelegenheid kreeg om van zijn voorliefde voor de letteren te getuigen. In 1811, bij de inlijving van het Koninkrijk Holland, liet hij zich echter vinden voor een benoeming tot rechter van instructie in zijn geboorteplaats Almeloo. Dien post vervulde hij slechts enkele maanden, waarna hij benoemd werd tot de ons bekende betrekking van inspecteur van den boekhandel en de drukkerijen te Groningen. Na zijn boven beschreven vlucht schijnt hij niet lang te Parijs gebleven te zijn. Op 26 Juni 1814 trouwde hij met B. J. van Jordan, uit Enkhuizen. Hij werd nu redacteur van de Algemeene Nederlandsche Courant ('La Gazette Générale des Pays-Bas') te Brussel. Toen in het laatst van 1818 dit blad werd opgeheven, werd Mr. G. van Lennep bij Kon. besluit van 17 Sept. 1820, benoemd tot redacteur van het verslag der Tweede Kamer, een betrekking die bij tot zijn dood heeft vervuld. In 1829 werd hem daarbij de taalkundige herziening en correctie van de nieuwe wetten van het Koninkrijk der Nederlanden opgedragen. Bij dit alles bleef hij zich ijverig aan letterkundigen arbeid wijden. Hij was dan ook lid van de Leidsche Maatschappij en van alle letterkundige genootschappen van zijn tijd. Zijn geschriften zijn zeer talrijk en daarbij ook gedichten en vertalingen van klassieken, en van Fransche schrijvers als Chateaubriand. In 1816 gaf hij te Brussel een Fransch-Hollandsche grammatica in het licht. Hij nam ijverig deel aan de in 1824 bij het vierde eeuwfeest der uitvinding van de boekdrukkunst ontbranden strijd over Laurens Janszoon Ooster. In de groote 'Galerie historique des contemporains', sedert 1817 te Brussel verschijnend, schreef hij biographieën over de prefecten de Stassart en de Celles, maar ook over Rutger Jan Schimmelpenninck, Bilderdijk, Gijsbert Karel van Hogendorp, Mr. David Jacob van Lennep en nog anderen. In datzelfde biographische woordenboek heeft de Brusselsche advocaat Julien ook een korte levensschets van hem geschreven. Deze gaat echter niet verder dan 1830. Mr. Gerrit van Lennep is gestorven in Den Haag 19 Sept. 1833, 59 jaren oud. Hij heeft slechts eene dochter nagelaten. Zij was geboren in 1820 in Den Haag en heeft zich als Zenobie van Lennep tusschen de jaren 1840-'50 bekend gemaakt door bijdragen in 'Het Leeskabinet', 'De Recensent' en 'Holland'. In het boek over Mr. Jacob van Lennep door zijn kleinzoon, kan men lezen hoe in 1848 de dichter door juffrouw Toussaint (de latere mevrouw Bosboom) werd ingelicht over de Zenobia, die in den Almanak voor het Schoone en Goede niemand minder dan Schimmel had aangevallen over zijn Johan Woutersz., om de eer van Enkhuizen te handhaven. Zij bleek een verre nicht van hem te zijn, die toen met hare moeder te Enkhuizen woonde. Sedert leverde juffrouw Zenobie nu en dan bijdragen in Van Lennep's 'Holland'. Tot zijn dood is hij met haar in briefwisseling gebleven. De eenige afstammelinge van den vroegeren censor te Groningen is op hoogen leeftijd ongehuwd te Zutphen overleden.
|