Zenobie van Lennep
 
 
 
  home               publicaties   correspondentie avonturen       mengelwerk  
 
 
 

Diverse brieven
van en aan Zenobie. De vroegste brief is van 1847, als het met haar schrijverscarrière de goede kant op gaat en de redactie van de Militaire Spectator hoopt op meer bijdragen van deze "jeugdige schoone". De laatste is van 1893 als ze, zoals ze zelf schrijft, al een oude dame is die "gaarne in gedachten tot het verleden wederkeert".

Het overzicht:

Brief 1: Zutphen, 28 september 1893
Ze bedankt Nicolaas Beets voor een dichtbundel die hij haar zond.

Brief 2: Zutphen, 26 mei 1884
Ze heeft een scheurkalender gemaakt, maar kan geen uitgever vinden.

Brief 3: Zutphen, 1889
Ze stuurt Alexander Ver Huell een kopie van het gedicht dat Jacob van Lennep voordroeg bij het huwelijk van zijn dochter Betje.

Brief 4: Amsterdam, 30 maart 1849
Slecht nieuws van neef Jerome de Vries. Haar 'Geschiedenis van eenen ouden zak-bijbel' is door de uitgever geweigerd.

Brief 5: Amsterdam, 30 maart 1849
Nicht Cornelia van Lennep Coster over zieke familieleden en koning Willem III.

Brief 6: Enkhuizen, 13 maart 1847
Ze vraagt de barones van Schimmelpennick om het recept van een middel tegen epilepsie.

Brief 7: Enkhuizen, 30 juni 1847
Ze vertelt haar nicht Mietje in Doetinchem over haar laatste publicatie en de kermis in Enkhuizen.
 


Zutphen, 28 september 1893
Brief van Zenobie van Lennep aan Nicolaas Beets

Ze bedankt hem voor een dichtbundel die hij haar zond.

Zutphen den 28 September 1893

Hooggeachte Professor
Hoe vriendelijk is het van u mij den zóó vurig teruggewenschten dichtbundel uit uw eigen boekenkast te schenken. Het lang gemis is mij daardoor zóó streelend verzoet dat is waarlijk er mij nu ten laatste nog in moet verheugen dat het boek, mij door uitleenen ontfutseld werd, zulk eene verrassing, als uitkomst van het bezoek van juffrouw de Leu ten uwent, heb ik mij niet kunnen voorstellen. Hartelijk betuig ik daarvoor mijnen dank.
Intussen doet het mij leed dat ik u eerst nu mijne dankbetuiging kan toebrengen; daardoor heb ik de valsche schijn van mij aan onachtzaamheid te hebben schuldig gemaakt. Doch juffrouw de Leu, reeds in het bezit uwer vriendelijke attentie voor mij, was afwezig en bleef afwezig; langer mogelijk dan zij zelve gedacht had. Doch zeker hebt gij de goedheid gehad mij te verontschuldigen want gelukkig heeft juffrouw de Leu u gezegd dat zij bij het verlaten van Utrecht, niet terstond naar Zutphen terugkeerde. Zij is eerst in het begin dezer week tot mij gekomen.
Er bestaan fraaijer, kostbaarder en vooral vollediger uitgaven uwer werken; maar daarin kon ik toch niet wedervinden de inleiding, in proza, door u uitgesproken bij uwe voordrachten in de Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen. En juist daarom was het mij te doen. Daaraan waren voor mij herinneringen verbonden, die mij zeer dierbaar waren, namelijk: het oordeel mijner moeder over den jeugdigen dichter die zoo menschkundig het noodlottige der schoonheid deed uitkomen.
Al was het hoofddenkbeeld ontleend aan een beroemd Italiaansch sonnet, de verdere uitweiding en uitéénzetting was toch oorspronkelijk. Waarde en Hooggeachte Professor weet het dat ik de jaren heb bereikt waarin men gaarne in gedachten tot het verleden wederkeert, al is de levendige belangstelling in den tegenwoordige tijd onverflauwd; gij kunt u dus verzekerd houden dat gij deze oude dame een groot genoegen hebt verschaft. Tevens zal het u hieruit blijken dat ik trouw ben gebleven aan hetgeen ik in mijne jeugd schoon heb gevonden en dat ik u steeds voordurend hulde en oprechte waardering blijf toedragen.
Met vriendelijke groet verblijf ik,
Uwe erkentelijke Zenobie van Lennep
 


Zutphen, 26 Mei 1884
Brief van Zenobie van Lennep aan NN.

Deze brief uit de bibliotheek van de universiteit van Amsterdam, zit in een map met zaken van P.J.A. Meersmans. Die was 14 jaar oud in 1884 en zal wel niet de geadresseerde zijn geweest.

Zutphen den 26 Mei 1884

Weledelgeboren Heer
U mijnen dank herhalende voor de mij betoonde hulpvaardigheid, moet ik mijn leedwezen betuigen, dat ik u zooveel vergeefsche moeite heb veroorzaakt. Dit spijt mij zeer en verzwaart de teleurstelling dat ik den bewusten scheurkalender niet aan den man heb kunnen brengen.
Voorloopig reeds gaf ik u te kennen, dat ik het mislukken van elke poging daartoe, nimmer aan u zou wijten. Ik ben niet geheel onbekend met de bezwaren en hindernissen, die bij sommige uitgevers voorkomen en de afwijzing der heeren drukkers en uitgevers treft mij dus niet onvoorbereid.
Daarom gevoel ik behoefte om mij jegens u te verontschuldigen en reeds eerder zou ik dit hebben gedaan, indien eene afwezigheid van eenige dagen niet veroorzaakt had dat ik eerst kortelings uwe laatste letteren in handen heb gekregen.
Met vriendelijke groet verblijf ik hoogachtend
Uwe d.w. dienaresse
Z.C.C. van Lennep
 


Zutphen 1889
Brief van Zenobie aan Alexander Ver Huell

Ze stuurt hem het gedicht dat Jacob van Lennep voordroeg bij het huwelijk van zijn dochter Betje. Alexander, die Jacob zeer bewonderde, schrijft het over in zijn dagboek.

Uit het dagboek van Alexander Ver Huell van het jaar 1889:
Het volgende, nimmer in het licht gegeven gedicht van Van Lennep, zijner dochter de bruid toegezongen voor haar vertrek voor de Oost Indiën, vergezelde bovenstaand schrijven [van Zenobie]:

"Nooit lieve bruid, nooit waart ge u tot op heden
Een and're min dan kindermin bewust;
Mij bleeft ge uw zorg, uw liefde mij besteden
Daarin alleen vond gij uw vreugd en lust;
Uw reine ziel wou van geen toekomst droomen
Dan nevens mij gesleten, dierbaar kind,
En thans - gij trekt naar Javaas verre zoomen,
En gij verlaat den Vader die u mint.

En gij doet wel - ook in uw borst ontwaakte
Al waar het traag, het sluimerend gevoel,
Dat aan uselve uw roeping kenbaar maakte,
Voortaan u wees op hooger levensdoel.
Zoo moest voor u het plechtig tijdstip komen,
Waarin ge als vrouw uw lotbestemming vindt,
Een plicht u roept naar Javaas verre zoomen,
En losrukt van den Vader die u mint.

Ja! gij doet wel, - want moet gij hem ook derven,
Den leidsman, beschermer u zoo waard,
Gij mocht deez dag een vaster steun verwerven,
Die jongelingskracht aan mannenkloekheid paart.
Wat liefdeband op aard ooit werd vernomen,
Geen die zoo sterk als de echteband verbindt,
En zoo gij trekt naar Javaas verre zoomen,
't Is aan de hand eens egaes, die u mint.

Deze egae - ja - geheel voor u te leven,
En onversaagd te waken voor uw heil,
Erkent hij thans als hoofddoel van zijn streven,
En heeft daartoe zijn beste krachten veil.
Ik vertrouw aan hem uw toekomst zonder schroomen,
Ik weet, hij zal tot plicht en deugd gezind,
Door liefde en trouw aan Javaas verre zoomen,
Den Vader u vergoeden, die u mint.

Maar gij mijn kind, zult ook uw plicht herdenken
En vergt uw gae zich moeite en zorg en zweet
Uw teed're min zal hem verpoozing schenken
En troost en moed bij kwellingen en leed.
Zoo zal de vreugd uw woning binnen stroomen
Wijl huwlijkstrouw de zorgen overwint
Zoo groeit uw heil aan Javaas verre zoomen
En aan de zij des egaes die u mint.

Maar hou mijn kind, wat noodlot u moog treffen,
Hetzij de zon des voorspoeds u verlicht,
Hetzij aan 't zwerk zich sombre wolken heffen,
Hou t' allen tijd het oog op God gericht.
Elk aardsch geloof is wuft en onvolkomen
En weifelziek, dat niet uit God begint,
En dreigt u 't leed aan Javaas verre zoomen,
Behoudt ge in Hem, een Vader die u mint.

Thans vall' 't zwaar, het droevig uur van scheiden,
Maar zoete hoop bestraalt ons in 't verschiet
Arbeidzaamheid zal welvaart u bereiden
Het loon ontgaat de nijv'ren werkman niet.
Zoo zien wij eens het vrolijk tijdstip komen
Dat weder u een zaal'ge, verre wind,
Met gade en kroost, van Javaas verre zoomen,
In den armen voert des Vaders die u mint.

23 April 1856. J. van Lennep."
 


Amsterdam, 30 maart 1849
Brief van neef Jerome de Vries aan Zenobie

Het manuscript van 'De geschiedenis van eenen ouden zak-bijbel' , door Zenobie uit het Engels vertaald, is door de uitgever geweigerd.

Amsterdam 30 Maart 1849
Lieve Nicht!
Dat ik - schoon vergeefs - mijn best deed zal u blijken uit bijgaande letteren bij uw handschrift gevoegd. Het is ook voor mij eene teleurstelling. Ik raad u met Prof. Tydeman thans bepaald te raadplegen die wellicht nog iets nader dan zijn vroegere aanwijzingen, kan aan de hand geven en met uitgevers en uitgeverij veeljarige ervaring en bekendheid heeft.
Mogt het uwe moeder beter gaan en u en haar een licht en troost gegeven zijn bij dat lijden van haar en dat medelijden van u!. Ik bid en wensch het aan de kranke en u.
Bij ons is alles wel. Ik schrijf u dit in haast als heden nog wenschende van de gelegenhied gebruik te maken.
Geloof mij uwe adv. neef J. de Vries Jr.

Het bijgesloten briefje van uitgever van Kampen.

WelEd. Getr. Heer!
Het doet mij leed dat ik na de lectuur u nevengaand manuscript ongebruikt moet terugzenden. Ik geloof dat er veel goeds en rechtigheid uit de leeren is, maar niet meer dan in de duizend en één stichtelijke boeken die dagelijks de pers verlaten.
Het piquante dat de titel beloofd (de eerste woorden namelijk, want de breedsprakige uitlegging van wat men in het boekste vindt en niet vindt beviel mij al niet) heb ik vergeefs gezocht. Ik geloof niet, schoon ik mij vergissen kan, dat men zich veel debiet van dit boekje beloven kan.
Ontvang intussen mijnen dank voor uwe welwillendheid en geloof mij met ware hoogachting
UEd. DW Dienaar P.N. van Kampen
26 Mrt 1849

De titelpagina van het manuscript

Geschiedenis van eenen ouden zak-bijbel
door hemzelve beschreven waarin
onderscheiden geloofwaardige karacterschetsen
uit het leven gegrepen voorkomen
van hen in wier handen, hij voorondersteld wordt
achtereenvolgend gevallen te zijn
afgewisseld door verscheidene opmerkingen en wenken
waardoor de waarde der Heilige Schrift
en den aard der Ware Godsdienst den lezer
ernstig op het harte word gedrukt door
Den WelEerde Heer Robert Cox, A.N.
 


Amsterdam, 30 maart 1849
Brief van nicht Cornelia van Lennep Coster aan Zenobie

Over zieke familieleden en koning Willem III.

Amsterdam 30 Maart 1849
Lieve Zenobie!
Ik maak gaarne van de goede gelegenheid die zich aanbied gebruik om u eenige regelen van mij te doen toekomen. Gisteravond, en familje bij Christiaan van Lennep souperende, vertelde mij Jerome de Vries dat hij u vandaag uw pakje zond, en ik verzocht hem dezen voor mij in te sluiten.
Ik hoop hartelijk, lieve Zenobie, dat uwe goeden moeder in beterschap zal zijn toegenomen gedurende de dagen dat gij ons niet geschreven hebt, ik kan mij zoo wat in uwe plaats stellen en mij verbeelden hoe gelukkig gij waart toen gij eenige dagen wat beterschap bij de lieve zieken meende te bespeuren, hoe jammer dat dezelve niet heeft uitgeduurd, en onze lieve Tante daarna weder verergerd is.
God geve het baat en spare haar dierbaar leven noch vele jaren en in 't bijzonder voor u lieve Zenobie. Er komt zoo dikwijl wat onverwacht uitkomt, mogt dit nu ook het geval zijn. Doe mij het genoegen en geef ons noch berichten in den loop der volgende week daar wij Dinsdag na Paasch naar buiten vertrekken, en ik verlangend ben te vernemen hoe ge het hebt.
Oom en Tante van de Parkeler zijn beide zeer aan het sukkelen. Oom hoest zwaar en geeft ontzettend op. Tante moet in 't geheel in geen best vel steken. Rhumatiek en aan daarmede gepaard gaande afscheidingen van vochten is haar kwaal, de goede vrouw heeft ook al wat gesouffreerd. Hoeveel misère is er toch niet in de wereld, en wat is het leven dikwijls kort.
Het moet met de band van liefde en vriendschap veelmaal door ons worden vastgestrengeld, opdat men zich dat korte en onzekeren leven zoo veel mogelijk veraangenaamde, maar helaas, de menschen bederven zich dat zelve noch immer. Al en die voor het oogenblik geen wezenlijke rampen hebben scheppen er zich zelve, en maaken van het leven een hel daar waar het een hemel kan wezen?
Hebt gij niet [...] opgehoord van de dood van onze Koning. Ofschoon men hem geen lang leven kon toeschrijven, zoo kwam zijn dood toch noch zeer onverwacht. Gelukkig [dat] alles zich zoo goed geschikt heeft, en de schok minder hevig is geweest als men verwachtte. Het schijnt dat Willem III de regering met de beste voornemens begint, zijne deugden worden nu opgesomd en de misstappen vergeten. Dat een groot geluk is, gedraagd hij zich nu zoals 't een gekroond hoofd moet doen en zijne roeping waardig. Dan kan alles goed aan gaan, den 18den zal de kroning plaats hebben, de familien zijn heden hier in de zomer.
Meld mij svp lieve Zenobie hoe gij uw kleeden wilt gezonden hebben. Ik moet eindigen daar Jerome voor elf uur deze brief moet hebben. Mogt u deze in eene opgewonden stemming aantreffen, als waart gij van vorigen schriften, de lieve zieke ziet sterken en beter gevoelen, als Tante er geen zin aan heeft meld het ons gerust. [???]
Vaart wel lieve vriendin, ik omhels u hartelijk in gedachten terwijl ik steeds ben
Uw hartelijk liefh. Cornelia.
Van Keulen en mijn ouders sturen hierbij hunne beste wenschen
 


Enkhuizen, 13 maart 1847
Brief van Zenobie aan barones Johanna van Schimmelpenninck in Diepenheim.

Ze vraagt om het recept van een middel tegen epilepsie voor haar nicht Louise.
Dit is de kladversie van de brief

Hoog geborene vrouwe,
Ofschoon het mij tijdens ons laatste verblijf in het Westeflier, gedaan den afgeloopen zomer, door ongesteldheid ontzegd bleef bij u persoonlijk bekend te worden, wend ik mij nogthans heden met onbeschroomde vrijmoedigheid tot u, mevrouw de Gravin, met een vriendelijk verzoek betreffende zeker recept van poeders te genezing der Epilesie of zoogenaamde vallende ziekte.
Dat recept moet een geheim zijn, dat van ouds aan de famillie van de Heer van Schimmelpenninck behoort en door wijle Mevrouw uwe moeder aan u is bekend gemaakt en overgegeven.
Voor verscheiden jaren geleden op het Westerflier logerende meen ik dit eens gehoord te hebben van mijne nicht, Mevrouw van Keulen. Vergun mij U de redenen te melden waarom ik de vrijheid neem er U naar te vragen.
De jongste broeder mijner moeder, heeft eene eenige dochter die aan soortgelijke toevallen lijdt. In hare kindsheid dacht men dat de zenuwachtige benaauheden veroorzaakt werden door slijm, maar langzamerhand heeft dit toegenomen en het heeft zich nu bevestigd dat het eene epileptische kwaal is. Zij zit zeer goed en wel met ons te spreken en plotseling wordt zij doodsbenaauwd, verwringt het gelaat, trekt met armen en beenen, sluit de handen en knijpt die krampachtig zamen.
Zij zou bewusteloos van haren stoel glijden als men er niet oppaste, doch zorgvuldig bewaakt, is zij nog nooit in het water, noch in het vuur gevallen. Ik meen mij te herinneren dat dit eene conditie was waarvan de goede uitwerking van het middel afhing. Dienaangaande kan zij het veilig gebruiken.
De voorlaatste maal dat ik het bijwoonde had zij het nog niet in de hevigste graad, maar kwam het toeval mij toch zóó ernstig voor, dat ik onwillekeuig dacht aan het middel dat in u bezit moet zijn. Gisteren avond waren wij weder bij haar en zij werd weder plotseling ongesteld. Mijn oom was tegenwoordig, en was zoo als altijd wanneer hij het bijwoont, zeer geschokt en bedroefd. Ik sprak hem over het middel, daar Mevrouw van Keulen mij van verteld had, en vroeg hem of hij er niets tegen had, dat wij moeite zouden doen om het te krijgen. Hij vond het niet alleen zeer goed, maar verzocht mij ernstig en dringend er zoo spoedig mogelijk werk van te maken en aan u zelve te schrijven.
Ik weet hoe bereidwillig u zich meermalen betoond heeft om de ongelukkige lijders het middel tegen de vreeselijke toevallen die hen kwelden te bereiden; ik weet ook dat U de voldoening mogt smaken uwe menschlievende pogingen gezegend en met de gehoopte en gunstigste uitslag bekroond te zien, en dat het middel zelden vruchteloos werd aangewend. Ik aarzelde dus ook niet u te verzoeken ons mede de hulprijke te bieden, en het liet mij niet terughouden door de gedachte aan uw op hande zijnde vertrek naar Engeland.
De nood die hulp vordert en die mij ontroeren deed, doet mij de wet der welvoegelijkheid eenigzins overtreden; maar ik twijfelde niet of Ued: zou bewogen zij met de beklagenswaardige toestand van een jong twintigjarig meisje, en vooral met de kommer van den vader.
Wel ovetuigd dat wanneer Ued: beweegredenen zou hebben vernomen, die mij aandreven en geen uitstel gedoogden, Ued: het onvoegzamen dat er in mijn schrijven op dezen oogenblik zou kunnen liggen, gaarne zoud verontschuldigen, en in het volle vertrouwen, Mevrouw, dat u ons verzoek, indien het u slechts eenigzins mogelijk is er gehoor aan te geven, niet zult afslaan, rigte ik mij tot u.
Met onderscheidende hoogachting heb ik de eer mij te noemen
Hooggeboren Vrouwe
Uwe dienstwillige dinaresse
Z.C.C van Lennep
 


Enkhuizen, 30 juni 1847
Brief van Zenobie aan haar nicht Mietje in Doetinchem.

Ze vertelt over haar standen stukje in de Militaire Spectator, de kermis in Enkhuizen en Jan Bruijn.
Het is de kladversie van de brief.

Enkhuizen den 30 Juny 1847
Lieve Mietje,
Daar ik heden aan Kato schrijf, voeg ik er een paar lettertjes aan u bij die ik hoop dat zij u spoedig zal toezenden. Mij dunkt het zou u aangenaam zijn in u eenzaamheid iets van Enkhuizen te vernemen. Ik wensch u van harte geluk met uwe afgelegde belijdenis en ik twijfel niet of gij zult die gewichtige dag met alle voldoening voor u zelve gevierd hebben. Wat zie ik, ik heb mij verkeken, in uw brief staat 25 July. Nu beste meid dan zijn mijne wenschen voorloopig maar even wel gemeend.
De stille zomer die gij slijt biedt u een schoots de tijd aan tot waardige voorbereiding. Ik zend heden aan Kato het langbeloofde stukje over de standen en daar gij u ook wel de tijd zult hebben om een half uurtje te lezen, zend ik u ook een exemplaar toe. Gij zult het franco ontvangen hebben voor dat gij dezen brief krijgt. Gij beiden hebt er het meeste regt op want Cateau gaf mij het denkbeeld aan en gij lieve Mietje gij verhinderde mij op zekeren morgen het reeds op te stellen toen gij nog bij ons waart, door u gesprek over het gaan naar Noord Amerika. De aanvang van dit vrij ernstig gestemde stukje overdacht ik juist bij mijzelve toen gij dat fraaije denkbeeld uitte van N.A. en mijne afgetrokken begin van gedachte was oorzaak dat ik zoo heftig u toesprak.
Zie wat heb ik daar een spijt van gehad. Ik troost mij alleen met de gedachte dat gij wel overtuigd zijt dat het hart geen deel had aan mijne dwaze oplopendheid; maar ga nu eens na waar in mij eigenlijk op dat oogenblik in verdiepte. Ik deed dat niet meer en niet minder als om de talrijke sporten der ladder van de Maatschappij. Het zal mij genoegen doen indien gij dit stukje aan uw papa wilt voorleggen. Laat het Egbert ook lezen, ik vleij mij dat hij er wel iets in zal vinden dat hem genoegen doen zal. Het stuk is geplaatst in de Militaire Spectator van mei.
Wij hebben hier ook kermis gehad en wij hebben drie maal gedanst. Ik ben met oom en Louise drie maal naar de comedie geweest en na de comedie eens naar het vuurwerk en de danspartij en nog eens op de laatste kermis dag ook naar de danspartij. Met den heer J. Bruijn ben ik ook naar de comedie en naar het bal geweest en den heer Pool heeft mij en mama te zamen naar het paardenspel gebragt waar wij alle vrienden bijeen vonden.
Het pretmaken is dus te Enkhuizen niet verflauwd, ik voor mij vond 't altijd dat gij heden er bij ontbreekt, en lieve meid, ik heb tegenwoordig ook veel overleggingen die mij heden drukken en bekommeren. Mama is niet wel geweest, ik zelf was ongesteld en ben nog onder doctors handen. Gij kunt Egbert thans verzekeren dat Feith zowel mijn doctor als die van mama is. Verontrust u over mij niet, ik ben dit voorjaar wat gallig geweest, maar ik ben de gal gelukkig kwijt geraakt en het spaart mij eene ziekte.
Wanneer gij Mina mogt spreken, zeg haar dan dat ik dagelijksch voornemen ben haar te schrijven en het spoedig doen zal. Heden voel ik mij daar niet opgeruimd genoeg toe gestemd. Mina ziet tegen de reis op met de kleine meid. Ik ben maar bang dat er later weder verhindering zal zijn door de komst van eene andere kleine spring in het veld. Voorloopig kunt gij haar dit wel eens voorhouden. Hare brief deed ons veel genoegen.
Ik twijfel niet of u canepé kussen zal zeer goed uitvallen en uwe zwarte zijde japon zal keurig zitten. Jammer is het dat tot nog tot het gure weder u wel zal verhinderd hebben de voorgenomen wandeling naar de Kruisberg te maken.
Nu lieve beste Mientje, moet ik het papier besparen en ik mogt slechts een half blaadje gebruiken. Laat ik nog zeggen wat is dat een ongeval daar bij oom Ko door de dood van den heer van Marle. Geen mensch leeft er zonder beproevingen. Wat zegt gij toch best meid over het onderscheid der Doetichemse bals bij die van Enkhuizen. [...] Ga dan eens na wat het verschil moet zijn tussen de luister der wereld en de armzalige pronkvertooning die hier gemaakt wordt. Daar flikkeren lichten in het rond en hier branden smeerkaarsen. Ach, hier ontbreekt zooveel ; maar men amuseert zich onder elkander en de stemming is doorgaands nogal levenslustig. De reis van Jan Bruijn is nog uitgesteld. Wederom heeft hij een zijner vooruitzichten zien verijdelen. Mevrouw Bruijn blijft zorgelijk, het uitgaan bekomt haar niet goed. Zij is een paar keer bij ons geweest. Eens met den slee. De meeste uwer kenissen laten u groeten, tenminste degeenen die weten dat ik aan u schrijf
Vaarwel beste meid, vergeet mij niet,
Uwe Zenobie

Mietje is Maria Elisabeth van Lennep, geboren in Almelo op 6 augustus 1828 en overleden in Deventer op 2 januari 1908. Ze is de dochter van Egbert David van Lennep (doopsgezind predikant en fabrikant van gedestilleerd, azijn en zeep) en van Julia Catharina Coster. Haar vader is de jongste broer van Zenobie's vader.