Zenobie van Lennep
 
 
 
  home       correspondentie mengelwerk publicaties         avonturen  
 
 
   

Cornelia Baukje Maria Beyerinck is een aangetrouwde nicht van Zenobie. Ze is geboren in Amsterdam op 13 juli 1822, trouwt daar op 13 november 1845 met Herman Christiaan Roeters van Lennep en overlijdt in Bad Godesberg op 5 september 1865. Hieronder staan twee brieven die zij vanuit het kuuroord aan haar tante in Haarlem schreef. De behandeling die ze daarin beschrijft lijkt niet erg gezond met de kennis van vandaag. Op de tweede brief staat de aantekening 'laatste brief van Keetje'.

 

portret Keetje   

 
 

Brieven uit Bad Godesberg

 
Langen Schwalbach 13 Aug
beantw 26 Aug 63

Beste Tante!

Gaarne wil ik aan uw verzoek voldoen en u het een en ander van mijn verblijf in den vreemde mededeelen. In de eerste plaats kan ik u met dankbaarheid vertellen, dat ik de badkuur goed kan volhouden. Wel doen de baden mij aan en zie ik er magerder en bleeker uit dan ooit, maar ik kan alles doen wat mij wordt voorgeschreven, vroeg opstaan, dadelijk gaan water drinken en wandelen, een half uur in het bijna koude bad blijven, alles kan ik volhouden.

Ik zal aanstonds mijn achttiende bad gaan nemen. Ik drink dagelijks vijf groote glazen, of vijf en dertig oncen water en gebruik voor ik te bed ga een zitbad. Het is een druk leventje, en behalven eenige kleinigheden komt er weinig uit mijne handen. Al dat kleeden en verkleeden neemt veel tijd weg. De docter neemt geen notitie van mijne hoofdpijn of andere kwalen. Klaag ik over iets dan zegt hij "vous etes naturellement nerveuse, la suite d'un corps épuisé" en alles wordt nu gedaan om dat ligchaam te vertsterken.

De ontzettende hitte die wij hier gehad hebben, was echter niet erg goed voor de zenuwen. Verbeeld u, wij hebben dagelijks 96 graden gehad, twee mal hadden wij onweder dat de lucht toch niet afkoelde. Sedert gisteren is het echter koeler en halen we weder adem. Men heeft hier in geen zeven jaren zulk eene warmte gehad.

Gisteren zijn we verhuisd en hebben Aurora Hause verlaten, en onzen intrek genomen in Wiener Hof. Het is eene goede ruil en wij hebben een gevoel alsof we andere menschen zij geworden. Onze eerste woning was niet zeer gelukkig uitgevallen maar toen we hier arriveerden moesten we om de volte maar nemen wat we krijgen konden, en kwamen toen bij eene weduwe, eene waschvrouw. Onder onze kamers werd altijd hard gestookt, naast dezelven vroeg en laat gestreken. Daarbij den ganschen dag de zon en geen jalousiën en 96 graden warmte!! Ik heb nooit zooveel hitte uitgestaan.

Onze bediening was slecht, de menschen morsig. Ze waschten wel voor anderen, doch niet voor zich zelven. We hebben nooit in ons leven zooveel kleine zwarte springertjes gehad. Doch al deze rampen droegen we met moed en onderwerping, tot er eindelijk bij die vreesselijke warmte nog andere kleine diertjes te voorschijn kwamen die ons, vooral Dientje, zoo erg plaagden dat we tot het courageuse besluit kwamen om naar andere kamers om te zien, die we digt in de buurt vonden.

Ze zijn gelijkvloers en zeer koel zoodat we nu de brug niet meer hoeven te beklimmen, die we vroeger altijd op moesten om te huis te komen. In één woord, we zijn zeer op ons aise gekomen. Aan de dames Kerkhoven hebben we lief gezelschap en veel hulp en raad daar ze al meer hier geweest zijn. Dientje verzorgt mij goed, maar voor haar is de lucht minder goed als voor mij. Ze heeft binnenkoorts en diarrhée gehad. Het laatste misschien door het mineraalwater dat ze mede drinkt, en mag nu niet meer uit in de morgenlucht zoodat ik die vroege wandelingen alleen doe.

Er is dan, even als des avonds, altijd goede muzijk aan de bron en eene foule van menschen. Veel Russen en Engelschen, maar eigenlijk komen menschen van allerlei naties hier, ook veel Hollanders, die echter grootendeels zich niet aansluiten aan elkander, alleen aan de table d'hôte, waar we des middags eten, hebben we lieve kennissen gemaakt onder onze landgenooten.

Als men de vreemde en kostbare toiletten hier ziet, kan men zich niet begrijpen dat men zieken voor zich heeft, ik geloof ook wel dat er menige gezonde onder loopt die de baden gebruikt omdat het mode is. Alles draagt thans wit, sommige dames hebben zelfs verscheidenen witte geborduurde of met kanten bezette japonnen, zelfs grootmoeders dragen wit. En de kindertoiletten zijn snoeperig. Tusschen al die pracht ziet men ook weder allerlei zonderlinge kleedingen en menschen, en ook vele interessante personen van wie we zoo gaarne de levensloop zouden weeten.

De natuur is heerlijk, dit stadje ligt gedeeltelijk in een dal tusschen gedeeltelijk tegen het Taunusgebergte aan. De gezichten zijn overal heerlijk en variëren telkens. In den winter, als die duizend vreemdelingen weg zijn moet het hier ontzettend stil wezen. Sommigen, vooral Engelsche familles, blijven wel eens.

Tot mijn blijdschap krijg ik altijd goede berigten van huis. v. L. en Jacob zijn terug van hun reisje. Jet neemt het huishouden waar en alles gaat goed. Alleen hebben de keuken en melkmeid hevige ruzie tezamen, zoodat mijn perspectif eene verandering in het keukenpersoneel zal medebrengen, doch aan die zorgen denk ik nog maar niet.

Ik hoop dat u aangenaam in Haarlem gelogeerd zult hebben. Van tante S., die ik van hier schreef, ontving ik nog geen brief, ik hoop ze wel zal zijn. Weet u ook of mijn brief teregt gekomen is? Ik schreef hem 2 à 3 weeken geleden, toen u, geloof ik, in Haarlem waart.

Zoodra ik te huis kom en mijne zaakjes wat op orde heb, schrijf ik u over uwe overkomst, dus lieve tante, reken daar een weinig op. Het hangt van den dokter af, maar ik denk wel dat ik in het begin van September te huis zal komen.

Ik hoop dat u allen, vooral Agathe, goed in orde zal zijn. Mijne groeten aan Oom en uwe kinderen. Mogt u soms lust hebben mij eens te schrijven, een brief is hier eene verrukkelijke zaak. Er moet Nassau boven op het adres staan.

Vaarwel lieve tante,
uwe zeer liefh. Nicht Cornelia.

Door mij zwager de Vries heb ik weder veel goeds van Hendrik vernomen en dat zijne professors zooveel met hem op hebben.

 


 
Godesberg 29 Aug 1865

Lieve Tante!

Sedert Zaturdag morgen bevind ik mij met v. L. hier. Het wordt dus tijd dat ik u iets van mij laat hooren. In de eerste plaats zeg ik u dank voor uwe lieve letteren, die de mijnen gekruist hebben. Wij waren allen blijde berigt van u te ontvangen en uwe voorspoedige reis te vernemen. Wat gaat dat spoedig tegenwoordig met de spoor! Ook wij hadden flinke regenbuien na uw vertrek, doch des Vrijdags toen wij vertrokken naar hier was het droog en mooi weder.

Wij zijn hier goed gehuisvest, in de Wasserheilanstalt, waar wij twee fraaije kamers met balcon hebben dat heerlijk uitzicht geeft op het Zevengebergte. Wij eten echter aan de tafel der gezonden, daar v. L. niet iemand is om met de zieken mede te eten. En daar mij eigenlijk weinig verboden is, alleen alles wat zuur is en koffie en thee.

Ik heb de kuur gisteren begonnen. 's Morgens zes uren komt eene vrouw bij mij op de kamer, die mij in een vochtig laken rolt, daarover komt eene wollen deken en dan word ik toegedekt met dekens en een dekbed. Ik ben dan precies eene mummie, en kan zelfs geen vlieg van mijn gezicht jagen.

Zoo blijf ik een uur liggen en transpireer dan braaf. Na verloop van dit uur komt dezelfde vrouw terug met eene emmer met water, waarin een laken. Dit wringt zij uit, wikkelt al mijne omwindsels los, en slaat mij dat laken om. Eene alles behalven aangename gewaarwording. Nu wrijft zij mij, en ik mijzelve, duchtig in met dit natte laken, doet mij dan een droog ditto om, en wrijft mij daarmede droog en enigszins warm, en dan is deze kuur afgeloopen.

Ik kleed mij aan, ga naar de minerale bron, drink daar een glas water en wandel nog wat. Dan ontbijt ik met brood, boter, melk en mineraalwater en heb vooreerst nog niets anders te doen als des avonds een zitbad nemen, en met dikke, of eigenlijk zure melk souperen, een naar kostje daar ik nog niet aan gewend ben.

Wij hebben het hier ontzettend warm gehad, waardoor ik mij zeer lusteloos gevoelde. Heden is het luchtig weder en ben ik ook veel luchtiger. Ik slaap nog niet goed, maar heb geen angsten meer, van belang althans niet. De docter heeft mijne borst onderzocht, die is goed. Mijn hart echter niet, dat slaat veel te schielijk. Ik gebruik natuurlijk geen medicijnen. De docter begint zachtjes aan met mij, spoedig krijg ik meer te doen, andere baden nog erbij, en zal ik meer mineraalwater drinken. Er is hier eene bron die veel overeenkomst heeft met de schwalbachse weinbrun en dat water drink ik.

De natuur is hier mooi, hoewel het te Schwalbach nog mooijer is, bergen mag ik echter niet beklimmen en zou het ook nog niet kunnen. Er zijn hier veel Hollanders, onder anderen de heer en mevrouw Hingst uit Harlingen, ook freule van Heeckeren van Walie, eene der hofdames van de koningin, waarover Huët geschreven heeft. Wij zijn vlak bij het spoorwegstation gehuisvest, en zien en hooren telkens treinen weg gaan en komen, in 10 minuten is men van hier te Bonn. Jammer dat hier zoo weinig schaduw is, maar bij de Anstalt is eene mooije tuin met lieve zitjes, maar tevens met veel rupsen. Gisteren kropen er acht tegelijk over mij heen.

Ziedaar lieve tante, eene beschrijving van mijne tegenwoordige verblijfplaats en mijne bezigheden. Ik geloof wel dat het koude water mij goed zal doen, maar volgens den docter zal het niet te verwonderen zijn als de hoofdpijnen of de neuralgie zoo als de doctoren het noemen, weêrom komen, hetgeen altijd nog beter is als die angsten en zenuwachtigheid, hoewel ik liefst nog het een nog het ander heb. Ik hoop nu maar het beste van de kuur, en tevens dat H. zich niet te veel zal verveelen op den duur. Ook hoop ik dat ik veel brieven van huis zal krijgen en u mij ook nu en dan door een lettertje zult opbeuren.

Het ging mij regt aan het hart toen ik allen zoo moest achterlaten, ze waren wèl, doch Jan zwak en altijd zijne kamer houdende. Kan zoo iemand als hij nu een reis naar het zuiden doen? Montreux in Zwitserland wordt hem aangeraden, dat is ten minsten dichter bij. Min zal terug worden gezonden en hij moet dan eenen Hollandschen knecht hebben.

Ik vergat u nog te zeggen dat Prof. Schneevoogt mij had aangeraden om zoo dra mogelijk hier heen te gaan. Datgene wat hem door v. Hamel gezonden is om te inspecteren heeft hij goed in orde bevonden, zoodat dit niet met eene kwaal in verband staat. U begrijpt mij immers wel?

Sedert eenige dagen is hier gelogeerd Ds. Macalester Loup uit Breukelen, die vrolijk en zeer spraakzaam bij het diner is, en dat terwijl de doodadvertentie van zijne vrouw nog in de courant staat, die den 16de dezer overleden is! Hoe vindt u dat?

Wees zoo goed lieve tante! om eens aan oom Bohn te vertellen dat de boekverkooper Beunk te Deventer eene beroerte heeft gehad en nog zeer naar is.

Mijne groeten aan de famille. Ontvang die van v. L. en geloof mij
Uwe u hart. liefh. Nicht Cornelia.

Mijn adres is als volgt.
La Prusse
Madame Roeters van Lennep
Wasserheilanstalt
Godesberg

 

Bron: Noord Hollands archief
3250 Familie Bohn te Haarlem
2.5 / 6. Brieven aan Jozina en/of Christina Henrietta Bohn, afkomstig van Cornelia Bauke Maria Beyerinck, gehuwd met Herman Roeters van Lennep